Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTwaalf Leerredenen, door A. van Bemmelen, Predikant te Oosterhout. Te Amsterdam, bij J. van der Hey en Zoon. 1832. In gr. 8vo. XII en 299 bl. f 2-90.De Eerw. van bemmelen handhaaft in dezen bundel ten volle den roem van voortreffelijk Kanselredenaar, dien hij zich door vroeger uitgegevene Leerredenen verwierf. Men moge in zijne opstellen niet dat verrassende, schitterende, vernuftige aantreffen, waardoor het slechts weinigen gegeven is zich te onderscheiden; het licht, dat hij verspreidt, is zacht, helder en weldadig. Zulke preken onderwijzen, terwijl zij stichten, en wij gelooven niet te gunstig over den voor ons liggenden bundel te oordeelen, wanneer wij er geleidelijke orde, klaarheid van denkbeelden en voorstelling, en inzonderheid hooge gepastheid naar de behoeften des tijds, aan toekennen. Reeds de opschriften en teksten getuigen daarvan. Ze zijn: I. Het geloof aan God, als God van den mensch. Psalm XXXI:15b. II. Gods onpartijdige goedheid in het uitdeelen der natuur-weldaden. Matth. V:45b. III. Het bestuur van God over heil en onheil. Jes. XLV:7. IV. De dankbare herinnering van Gods vorige hulp, eene sterking van onzen moed, in tegenwoordige en toekomende nooden. Psalm XLVI:2, 3.Ga naar voetnoot(*). V. Jezus en de Hoofdman te Capernaum [waarom niet K.?] Matth. VIII:5-13. VI. Jezus, de overwinnaar der wereld. Joan. XVI:33b. VII. Petrus en joannes voor den Joodschen Raad, eene historische proeve van voor- | |
[pagina 642]
| |
stand en tegenstand der Evangelische waarheid. Hand. IV:1-22. VIII. Gamaliel's oordeel over het Christendom. Hand. V:34-39. IX. De dood van jacobus, en de verlossing van petrus, eene proeve van het Godsbestuur over het Christendom. Hand. XII:1-17. X. De verantwoording van paulus voor festus en agrippa, vooral in hare uitwerking beschouwd. Hand. XXVI:24-32. XI. Het ware wezen des Christendoms. Rom. XIV:17, 18. XII. De vergoeding van doorgestane moeijelijkheden. Psalm CXXVI:5, 6. Rec. kan het niet van zich verkrijgen, hiermede van dezen bundel af te stappen; maar hij is verlegen, hoe het aan te leggen, deels om zich te vrijwaren van de beschuldiging, alsof hij slechts onbewezene magtspreuken opdischte, deels om buiten een breedvoerig verslag van de onderscheidene Leerredenen te blijven, hetgeen trouwens bij de aankondiging van het werk eens zoo bekenden en geachten Redenaars onnoodig bladzijden-vullen zou wezen. Hij zal zich dus bij ééne bepalen, en wel bij de IXde; terwijl, na den ruimen en welgemeenden lof, wel niemand de aanmerkingen, die hij op dat stuk wil in het midden brengen, aan onbescheidene vitzucht toeschrijven zal. De beschouwing van de toedragt der gebeurtenis, die het eerste deel uitmaakt, lazen wij met genoegen, maar vonden enkele bijzonderheden voorbijgegaan. Het kan wel naauwelijks anders, dan reeds bij de bloote lezing de opmerkzaamheid trekken, wanneer men van petrus leest, dat hij den nacht vóór zijne teregtstelling sliep; en geen wonder dan, dat men ook daarin eene proeve heeft gevonden van de kracht des vrijen gewetens en des vertroostenden Christendoms. Omtrent deze bijzonderheid vinden wij hier niets. Hoe! hebben wij wel eens gedacht; indien petrus zich eens de woorden van den Heer, Jo. XXI:18, hebbe herinnerd, moest hij immers verwachten, dat zijne zaak eenen keer nemen zou, die hoop gaf op vervulling der toezegging, dat hij oud zou worden? Zoo voert ook de Redenaar geen enkel woord aan ten betooge, dat hier | |
[pagina 643]
| |
waarlijk petrus door een' Engel uit de gevangenis zij geleid. Wij weten wel, dat zulks veilig in eene landgemeente kan voorbijgegaan worden; maar uitgegevene Leerredenen komen in handen van allerlei menschen. Ook lezen wij, vs. 17: ‘boodschapt dit aan jacobus en de broederen.’ Waarom zoo bepaald aan jacobus? Zulks hadde ligt eenige melding verdiend. In het tweede deel let de Eerw. van bemmelen op het Godsbestuur, zoo als het in deze merkwaardige gebeurtenis ten behoeve van het Christendom gebleken is; en wel aldus: jacobus kwam om; petrus werd verlost. Hier is het Godsbestuur raadselachtig. Wij begrijpen dien weg wel niet geheel; maar bij de uitkomst is toch iets van Gods wijsheid in zijn bestuur te zien. De dood van jacobus kon dienen tot sterking van der Christenen standvastigheid. Bovendien is zeker die marteldood voor den omgebragten Apostel zelven de weg geweest tot eeuwige zaligheid. En nu wijst de Redenaar het Godsbestuur ten behoeve van het Christendom aan in de verlossing van petrus in de vier volgende bijzonderheden: hierdoor werd de woede der vijanden van het Christendom verijdeld en beteugeld - de wondermagt van God ter bevestiging van het Evangelie getoond - een zeer nuttig Apostel voor de Christenheid bewaard, en - de Jeruzalemsche Gemeente verblijd, vertroost, in geloof en moed versterkt. Alles uitmuntend; maar hoe kon van bemmelen hier geheel over het hoofd zien datgene, wat het opschrift der Leerrede (eene proeve, niet proeven) ons deed vermoeden, dat hier hoofdzaak zijn zou? Wij althans dachten terstond, dat de wijsheid en goedheid van het Godsbestuur zou worden aangewezen in beide gebeurtenissen, met elkander vereenigd. De marteldood toch van een' Apostel, van jacobus, een der voornaamsten, kon alligt den moed der Christenen uitblusschen, en hunne standvastigheid bij het uitzigt op meerdere vervolging niet bestand doen zijn tegen eene zoo zware proef. Maar nu wordt petrus, ook een der voornaamsten, maar toch de Apos- | |
[pagina 644]
| |
tel, die zich tegen jezus zoo zwaar had bezondigd, verlost; terwijl jacobus den marteldood sterft. Welk eene bemoediging voor de Christenen! gelijk dit dan ook in het vierde punt wordt gezegd, maar zonder genoeg op jacobus te letten. Doch aan den anderen kant ook weder: de verlossing van petrus op zichzelve kon den Christenen weder een al te goed vertrouwen op gunstigen afloop hebben ingeboezemd; de marteldood van jacobus doet hen daarvan terugkomen: die wekt hen tot ernstig nadenken, en om zich op zulk eene uitkomst voor te bereiden. In dit licht zijn beide gebeurtenissen, wij zeggen het nog eens, met elkander vereenigd, eene treffende proeve van Gods wijsheid en liefderijk bestuur over de eerste Christengemeente. Bij van bemmelen staan zij meer op zichzelve; vandaar, dat de eenheid eenigzins last lijdt, en dat het uiteinde van jacobus te veel op den achtergrond staat. De Eerw. Redenaar zal onze aanmerking waarschijnlijk toestemmen. Het derde of toepasselijke gedeelte is fraai, en de geheele, netjes gedrukte en vrij goedkoopeGa naar voetnoot(*) bundel de lezing en overdenking volkomen waardig, waarover Hij, van wien de wasdom is, zegen gebiede! |
|