| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Nieuwe Verhandelingen van het Genootschap tot verdediging van de Christelijke Godsdienst tegen derzelver hedendaagsche bestrijders. Voor het jaar 1831. In 's Gravenhage, bij de Erve(n) J. Thierry en C. Mensing en Zoon. 1832. In gr. 8vo. 457 Bl. f 3 25.
Twee Verhandelingen bevat dit boekdeel, over het hooggaande lijden van jezus in Gethsemané, van welke die van den Heer riehm met goud, die van den Heer van der willigen met zilver bekroond is, uit een zesentwintigtal, dat ter beoordeeling was ingezonden.
Sedert de bestrijders van de geopenbaarde Godsdienst schijnen te rusten, werd het voor het Haagsche Genootschap telkens moeijelijker, prijsvragen uit te schrijven overeenkomstig met het oorspronkelijke doel. Al is er wel het een en ander over, in vroegere antwoorden, dat ter nalezing dienen kan, dan heeft men toch reden om tevreden te zijn, wanneer men op uitgeschrevene prijsvragen zulke antwoorden bekomt, als in dit boekdeel worden aangeboden, ofschoon zij niet regtstreeks dienen tegen hedendaagsche bestrijders. De dubbele gouden medaille was beloofd (zie Programma voor 1829), eene gouden medaille werd verleend (zie Progr. voor 1831), zonder dat er reden van die ingekrompene belooning gegeven wordt. Doch dit slechts in het voorbijgaan.
De Verhandeling van riehm, welke wij eerst dienen aan te kondigen, is reeds in het Christelijk Maandschrift voor den beschaafden stand, Nos. II en III van dit jaar, door 's mans ambtgenoot wildschut in uitvoerig uittreksel medegedeeld. Hiernaar verwijzen wij zulke lezers, die met onze beknoptheid niet mogten tevreden zijn. - Riehm heeft zijne Verhandeling verdeeld in vier Hoofdstukken. H.I. Oordeelkundige aanmerkingen, betreffende het verhaal der Evangelisten. Hier vat
| |
| |
riehm de taak rigtig aan, en stelt alles meer in logische orde, dan dit in de prijsvraag het geval was. Zich stipt aan die vraag houdende, zou men, in plaats van ééne, twee Verhandelingen leveren, welke alleen door het onderwerp verwant zouden zijn. Zoo iets is van der willigen overkomen. In dit Hoofdstuk wordt de geloofwaardigheid der Evangelische verhalen in het algemeen aangewezen; in het bijzonder wordt gehandeld over den Engel, bij lucas vermeld, en over het stilzwijgen van joannes. Bl. 11-42. - H. II. Opheldering van 's Heilands lijden. Aard en graad van jezus' lijden. Verklaring der bede. Jezus' laatste lijden hierdoor te verstaan. Hoezeer ook van der willigen hiermede instemt, is het uitlegkundig eenvoudiger, aan het lijden in Gethsemané te denken. Gelijkluidende plaatsen brengen op den doolweg. Wat op de eene plaats drinkbeker en wie is, dat is het daarom nog niet op al de andere. Over de versterking van jezus door den Engel, niet naar het ligchaam, maar naar den geest. Beloop van jezus' lijden. Er was opklimming en afdaling daarin zigtbaar. Verklaring van den uitroep aan het kruis. Ook deze werd in het Programma van 1829 verlangd, hoezeer minder strookende met het hoofdonderwerp der Verhandeling. Riehm verklaart, alsof jezus had gebeden: Mijn God, mijn God, verlaat mij niet en wees niet verre van mij, maar verlos mij! en beschouwt den daarop gevolgden dood des Heeren als verhooring dier bede. Eveneens vat het ook van der
willigen op. Men zou in dit: waarom? zoo veel zwarigheid niet gevonden hebben, indien men had op het oog gehouden, dat jezus niet enkel zijne bespotters, ook de anderen had willen wijzen op den geheelen inhoud van den Psalm, welks einde op dit: waarom? zoo voortreffelijk antwoord geeft. De luide stem, welke Hij nog eens, bij het ook voor anderen troostrijke: het is volbragt, bezigde, doet van zelve vermoeden, dat Hij bij het naderen van den dood op het doel en de zalige vruchten van zijne diepe vernedering, naar aanlei- | |
| |
ding van den XXIIsten Psalm, heeft willen wijzen. De klagt van jezus aan het kruis wordt te zeer ondersteld alleen klagt geweest te zijn. Die opvatting voegde in den mond der spotters; maar eenvoudiger wordt alles, wanneer men hier hetzelfde doel des Heeren voor oogen houdt, als waarmede Hij vijf dagen vroeger zijnen intogt in Jeruzalem deed. Dit Hoofdstuk loopt van bl. 43-105. - H. III. Onderzoek naar de oorzaken van 's Heilands lijden. Met regt noemt men dit de hoofdzaak der Verhandeling, het onderzoek namelijk naar de meest waarschijnlijke oorzaken der vreemde versaagdheid, bittere bedroefdheid, en van den verschrikkelijken doodsangst, welke onzen Heer in Gethsemané hebben aangegrepen. Hieromtrent zeggen de H. Schrijvers niets. Dit is de reden, dat er zoo vele gevoelens ontstaan, van welke riehm de voornaamste opgeeft en beoordeelt. Één hoofddenkbeeld heeft zich van jezus' ziel bemagtigd - dat, namelijk, van zijn lijden en sterven. Tegen den kruisdood moest jezus hoog opzien, vooral omdat dezelve de bezoldiging der zonde was. Dat dit het geval was, wordt nu aangewezen uit jezus' geaardheid, karakter en bestemming. Hij
was mensch naar ligchaam en ziel. Hij moest door lijden geheiligd worden. De kruisdood had, als vrucht der zonde, te meerdere bitterheid voor Hem in. Dit blijkt ook uit vroegere sporen zijner ontroering bij de gedachte aan zijnen dood. Die ontroering werd bij den Heer sterker, hoe nader het lijdensuur kwam. Eveneens stemt hiermede in, tijd en plaats van dit lijden en het getuigenis der H. Schrift; de woorden van jezus worden hier bedoeld in zijn gebed, en zijne toespraak aan de Apostelen, en Hebr. V: 7, 8. Deze laatste plaats bewijst hier te minder, hoe onzekerder het is, dat hier op 's Heilands gebed in Gethsemané gezinspeeld wordt. Bl. 106-165. - H. IV. Oplossing van bedenkingen en verdediging van 's Heilands hooge waardigheid en onbevlekt karakter. Oplossing van geschied- en zielkundige bedenkingen. Dit vooruitzigt van den kruisdood moest den Heer niet alleen
| |
| |
met droefheid, maar ook met angst vervullen. Die angst strijdt niet met 's Heilands voorkennis van zijnen dood, noch van zijne aanstaande verhooging, noch met zijne kloekmoedigheid. Oplossing van leerstellige bedenkingen. De vreeze des doods is in den Heiland niet in strijd met zijne vrijwilligheid, noch met zijn onbevlekt karakter. Zij was geene kleingeloovigheid, en streed niet met de bewustheid zijner onschuld. Ook was zij geene lafhartigheid, noch onbestaanbaar met zijne Goddelijke natuur. Handhaving van 's Heilands eer in zijnen uitroep aan het kruis. Hij bidt om spoedige verlossing. Dit voegt aan zijn vroeger bestaan, aan de omstandigheden van het oogenblik, en komt overeen met den wil van God. Het openbaart noch wantrouwen noch ontevredenheid, maar vertoont veeleer de ware grootheid des Heeren. Het is niet de hardvochtigheid, welke zich boven pijn en smarten trotschelijk verheft. Dit was den Heiland der wereld niet waardig. Hij ziet over moordenaren henen, God alleen, en in Hem den beschikker van zijn lot, op wien Hij onwrikbaar vertrouwen stelt. Ootmoed, lijdzaamheid, en geloovig verbeiden van den Vader, openbaart jezus in die bede, welke God, door spoedige verhooring, goedkeurde. Die bede werpt daarenboven een aanminnig en belangrijk licht op de overige kruiswoorden. Jezus' grootheid in zijn lijden. Jezus verschijnt ons in Gethsemané zoo wel, als op (aan) het kruis, geheel als mensch. Hij leed in het volle gevoel zijner smarten. Hierbij vertoont zich opregtheid, eenvoudigheid en nederigheid, met welke de Heer zijne aandoeningen uit. Hij poogt daarenboven nog nuttig te wezen voor de zijnen. Hij neemt de toevlugt tot het gebed.
Voornamelijk komen uit in Gethsemané de ootmoedigste en volkomenste onderwerping, onbepaalde gehoorzaamheid aan God, en onbevlekte heiligheid en geloofsvertrouwen. Vooral bewonderenswaardig is 's Heilands gadelooze liefde in zijn lijden. Vruchten van dit lijden. Die vruchten waren, voor den Heiland zelven, heiliging en volmaking. Hij werd alzoo gevormd tot eenen barmhartigen, liefderij- | |
| |
ken en goedertierenen Heer, en werd, om en van wege dat lijden, verhoogd tot Hoofd en Heer boven alle dingen. Doch niet alleen voor onzen Heer zelven leverde dit lijden de heerlijkste vruchten op; maar er is ook voor ons een overvloedige rijkdom van wijsheid, raad, bestuur en vertroosting in hetzelve opgesloten. Het lijden van jezus stemt ons tot verootmoediging en schaamte. Als toonbeeld van Gods opvoedende liefde, leert Hij ons, langs welke wegen de hemelsche Vader onze vorming tot de toekomstige zaligheid tracht uit te werken. Zijn voorbeeld dient tot navolging. Gods helpende nabijheid wordt ons in 's Heilands lijden treffend afgebeeld. Zelfs de vruchten, welke de Heer inoogstte van zijn lijden, komen ook ons ten goede. Want al wat de Heer is, en door zijn lijden geworden is, dat strekt ook ons tot voordeel. Bl. 165-248.
De Heer van der willigen is meer den draad der opgegevene prijsvraag gevolgd, dan door riehm is geschied, en heeft dus natuurlijk eene andere orde van behandeling. Na eene korte Inleiding, wordt de Verhandeling in twee Hoofdstukken verdeeld. Hoofdst. I. bevat een onderzoek naar den zin en de bedoeling van jezus' bede in Gethsemané en, tegen het einde van de drieurige duisternis, aan het kruis; en naar de waarschijnlijke oorzaken van zijne gemoedsgesteldheid bij het doen dier beden: tot verdediging van het onbevlekt karakter en de hooge waardigheid van den Goddelijken Lijder. Dit Hoofdstuk verdeelt zich van zelve in twee Onderafdeelingen, van welke de laatste de verdediging van 's Heilands karakter en hooge waardigheid, de eerste het overige bevat van hetgeen door van der willigen als inhoud van het eerste Hoofdstuk is opgegeven. Na het verhaal van het gebeurde in Gethsemané, en eene opgaaf der omstandigheden op het einde van 's Heilands leven aan het kruis, wordt de verklaring gegeven van den zin en de bedoeling van jezus' bede in den hof en van zijnen uitroep aan het kruis. Hier stemt van der willigen in met riehm, zoodat het
| |
| |
vroeger door ons aangemerkte, als op beide Verhandelingen van toepassing, hier niet behoeft herhaald te worden. Vóórdat in het onderzoek getreden wordt naar de waarschijnlijke oorzaken van 's Heilands gemoedsgesteldheid, wordt die gemoedsgesteldheid juist en naauwkeurig bepaald, als versaagdheid, angst en droefenis, bitter en verschrikkelijk, en in zoo verre vreemd, zonderling en geheel verschillende van de Hem anders eigene geestgesteldheid bij het vooruitzigt van zijn lijden, als de genoemde aandoeningen daar zoo zeer hooggaande en hevig waren, dat zijne geschiedenis er geen voorbeeld van oplevert, dat zij immer te voren, bij eenige gelegenheid, zulk eenen hoogen trap hebben bereikt, even min als naderhand bij de dadelijke ondervinding van zijn lijden. Evenwel gingen die aandoeningen gepaard met vol vertrouwen op zijnen Vader en volkomene onderwerping. Aan het kruis was jezus, volgens het meest aangenomen gevoelen, geprangd geweest door eene zeer ontroerende beangstheid en levendige smart, bij het gemis van alle licht en troost, die Hij anders onder zijn lijden genoot. Doch dit gevoelen heeft te weinig grond, ook niet in het woord verlaten. Hij verlangde hartelijk en vurig, maar tevens vertrouwend en onderworpen, uit zijn lijden te worden verlost door een' spoedigen dood. Hierop laat van der willigen, na onderscheidene gevoelens beoordeeld te hebben, eene en andere aanmerking volgen en komt, op psychologische gronden, tot het besluit, dat er slechts ééne eenige oorzaak van die gemoedsgesteldheid in Gethsemané was, ‘eene min duidelijke, alles wat Hem dreigde als tot éénen hoogen last ophoopende en zich te gelijk voor den geest brengende voorstelling van zijn
aanstaande lijden, hetwelk binnen weinige oogenblikken over Hem stond te komen, en niet zou eindigen dan in den smadelijksten en smartelijksten dood. Onder medewerking der omstandigheden schijnt mij deze voorstelling met ongebroken en onverdeelde kracht op den mensch jezus christus te hebben gewerkt, en Hem zoo met
| |
| |
droefheid en angst te hebben overstelpt; terwijl ik geen grond vinde, om naar andere oorzaken hiervan om te zien.’ Aan het kruis was de oorzaak van 's Heilands gemoedsgesteldheid de overtuiging en het gevoel, dat zijn einde naderde, na reeds zoo veel te hebben uitgestaan, en misschien ook de drieurige duisternis zelve, en hetgeen deze tot verzwaring van jezus' omstandigheden had toegebragt. Bl. 1-92. - In de tweede Onderafdeeling, ter verdediging van het onbevlekte karakter en de hooge waardigheid van den Goddelijken Lijder in Gethsemané en bij zijnen uitroep aan het kruis, wordt betoogd, ‘dat zulk eene gemoedsgesteldheid, als wij in jezus onzen Heer hebben opgemerkt, terwijl Hij in Gethsemané was en bij zijnen uitroep van het kruis, en wel afgeleid uit de aangewezene oorzaken, geen vlek werpt op zijn karakter, en geenen gegronden twijfel oplevert tegen de hooge waardigheid van zijnen persoon.’ Na de bepaling van onbevlekt karakter en hooge waardigheid des Heeren, in de prijsvraag bedoeld, als zijnde volstrekte zedelijke vlekkeloosheid in den Heer als mensch, in zijne waardigheid als van den grootsten Godsgezant, Zaligmaker en Zoon van God, wordt nu aangetoond, beknoptelijk ten opzigte van den uitroep aan het kruis, maar meer uitvoerig ten aanzien van 's Heilands gedrag in Gethsemané, dat niets in Hem gevonden wordt, dat eenigen zweem heeft van gebrek aan kloekmoedigheid, van te groote vrees en angst, dan met onschuld bestaanbaar is, van gebrek aan onderwerping en gehoorzaamheid; dat er geen strijd is met zijne waardigheid als Gezant van God, Zaligmaker van zondaren, en Zoon van God. De bezwaren, door vriend en vijand der Goddelijke Openbaring hier ingebragt, worden aangevoerd en voldoende uit den weg geruimd. Bl.
92-149. - Hoofdst. II behelst eene nasporing van de redenen, welke joannes kan schijnen gehad te hebben, waarom hij, in zijn Evangelie, noch van het lijden des Verlossers in Gethsemané, noch van zijnen uitroep aan het kruis melding maakt. De prijs- | |
| |
vraag gaf tot deze afzonderlijke behandeling aanleiding; schoon ieder, die meer dan eens de Evangeliën onderling heeft vergeleken, dit onderzoek voor niet zoo gewigtig houdt, dat daaraan zoo veel ruimte moet worden besteed, als hiervoor door de prijsvraag gevergd wordt. Riehm had de vrijheid genomen, de uitschrijving te verbeteren. Van der willigen volgt in alles stiptelijk, dus ook de verdeeling, met welke de prijsvraag was opgegeven. Daaraan is toe te schrijven, dat van der willigen zelfs meer in dit Hoofdstuk heeft opgenomen, dan anders wel het geval zou zijn geweest, opdat namelijk aan dit onderzoek eene meerdere lengte bezorgd wierd. Daarom toont van der willigen aan, dat, zoo als goldhorn meende, het verhaal joann. XII:20 volgg. op het gebeurde in Gethsemané geene betrekking heeft. Het stilzwijgen van joannes benadeelt het gezag der overigen niet. Dit blijkt ten duidelijkste, als men redenen voor dit stilzwijgen kan bijbrengen. Eerst vindt men eenige vermeld, uit welke het stilzwijgen niet te verklaren schijnt, en vervolgens eene en andere reden voor dit stilzwijgen opgegeven; de voornaamste is de meer bijzondere inrigting van zijn Evangelie, welke hier wordt geschetst, en daarvan worden de oorzaken vermeld, als gelegen in den tijd, in welken joannes schreef, en in de individualiteit van zijn'
persoon en karakter. Bl. 150-197.
Van beide de Verhandelingen, over welker betrekkelijke waarde Bestuurders van het Haagsche Genootschap uitspraak hebben gedaan, meenden wij alleen beknoptelijk verslag te moeten geven. Voor onszelven volgen wij eene andere verklaring van de bede in Gethsemané zoo wel, als van den uitroep des Heeren aan het kruis, en treffen dan ook minder moeijelijkheden aan, dan de andere verklaring aanbiedt. Doch wij wilden aan anderen, die met beide de Schrijvers in dezelfde meening deelen, het genoegen niet ontnemen, hun gevoelen zoo voortreffelijk gestaafd te zien, als dit maar kan gewacht worden. Dezulken, die er niet weinigen zijn, zullen
| |
| |
Bestuurders voornoemd en den Heeren Verhandelaars grooten dank schuldig blijven. Dezen niet slechts, maar allen, die waarheid liefhebben en geen onderzoek schuwen, zij dan ook, door ons verslag, het werk dezer beide geleerde Heeren ten ernstigste aanbevolen!
|
|