Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 597]
| |
Het Lidmaatschap bij de Hervormde Gemeente hier te lande mij willekeurig belet. Vooraf gaat mijne afzetting als Luthersch Proponent. Echte bescheiden van H.F. Kohlbrügge, Doctor in de Godgeleerdheid. Te Amsterdam, bij J.H. den Ouden. 1833. In gr. 8vo. XX en 166 bl. f 1-25.Elk Schrijver heeft, met de openlijke uitgave van zijn geschrijf, een bepaald oogmerk, en van een Doctor in de Godgeleerdheid mag men dit inzonderheid verwachten. Laat ons zien, wat het oogmerk van den Heer kohlbrügge zij met de uitgave van deze bladzijden. De man schrijft dan, 1o. [zie VoorafwoordGa naar voetnoot(*)] om, als man, in het openbaar, te handhaven de zedigheid eener dierbare en getrouwe gade, mede gekrenkt in het openbaar, vooral door de Synode. En tevens, om, als vader, zijnen kinderen het beste na te laten, wat een vader kan, een' goeden naam namelijk, en dien gered van de bedriegelijke tong. 2o. Wilde de Schrijver evenmin deze stukken verborgen houden, ten einde onze geeerbiedigde Koning, en alle Regenten, die het Recht liefhebben, mogen weten de meer verborgene oorzaken der Oordeelen Gods over ons Vaderland en Kerk. 3o. Rekende zich de Schrijver dit boekje verschuldigd aan zijne hartevrienden en aan de Kerke Gods, die hem (de man zegt het onbewimpeld) als haar waarachtig en levend lidmaat erkent. 4o. Moeten deze bladen dienen, om een bewijs te meer te leveren voor de oogen en ooren van het Nederlandsche volk, opdat niemand gemeenschap hebbe met de onvruchtbare werken der duisternisse, etc. etc. 5o. En eindelijk moet dit boek dienen, om hen, die alles aangewend hebben, wat zij bedenken konden, ten einde den Schrijver te verdringen en te verdrukken, open- | |
[pagina 598]
| |
lijk uit te noodigen tot onderzoeking hunner eigene conscientie, en dit wel op zeven punten, bl. 17 en 18 vermeld. De genoemde onderwerpen hadden, immers in zoo verre No. 2, 3 en 5 betreft, naar ons oordeel, beter en meer doeltreffend, bij een eerbiedig adres aan Z.M. en rondgaande brieven aan de belanghebbenden, kunnen behandeld worden. Dan, de Theol. Doct. begeerde dien stillen, onopgemerkten gang niet; zijne hoofdbedoeling was, dat er van zijne zaak, in het openbaar, zou gesproken worden, en, ziedaar! de man heeft zijn oogmerk bereikt. Met de openlijke behandeling van No. 1 is echter niets, ter zake dienende, bijgebragt, en, na eene aandachtige lezing van hetgeen de overledene vrouw van den Heer kohlbrügge betreft, vragen wij: ‘Vrouw! waar zijn uwe beschuldigers?’ Verder, en of en in hoeverre dit geschrijf den kinderen van genoemden Heer nuttig of nadeelig zijn kan, willen wij niet beslissen. Meer is de ware bedoeling des Schrijvers bij No. 4 bereikt, kennelijk leidende, om bij de Hervormde Gemeenten, in ons vaderland, achterdocht en minachting te wekken voor hen, die, van wege het Rijksbestuur, met de algemeene of bijzondere regeling der kerkelijke aangelegenheden en belangen zijn belast geworden: immers duidt hij hen aan, bl. 16, als de vijanden der leer van Gods heerschappijvoerende genade! - Hoe is het mogelijk, vroegen wij onszelven, dat een man, als de Heer kohlbrügge, kennelijk zijne spijt aan den dag legt, niet te zijn opgenomen in eene Kerkgemeenschap, waarover het bestuur uit mannen bestaat, die de wet verlaten en den Godtloosen prijsen? - Dan, lieve Lezers! de Heer kohlbrügge heeft het antwoord gereed: Maer die de wet bewaren, mengen sich (in strijt) tegens hen. De quade lieden (de Synode, Classicaal Bestuur, Kerkeraad enz.) en verstaen het recht niet: maer die den Heere soecken, (de Heer kohlbrügge cum suis) verstaen alles, Spreuk. XXVIII:4, 5; en wie weigert hier den Schrijver geloof?... Het boek zelf behelst niets, dan een eentoonig, | |
[pagina 599]
| |
regt vervelend verhaal van kibbelarijen tusschen den Heer kohlbrügge en het Bestuur der Herstelde Luthersche Gemeente te Amsterdam, en het gebeurde bij en met de mislukte poging des Schrijvers, om als Lidmaat der Hervormde Gemeente te Utrecht te worden aangenomen. Zoo lang partijen niet verkiezen, zich, aangaande deze onderwerpen, te doen hooren, en de Theol. Doct., in een' weinig onderhoudenden stijl, in zijne eigene zaak redevoert, zal het moeijelijk blijven te beslissen, wat men voor waarheid te houden hebbe; met uitzondering evenwel van de officiéle briefwisselingen, in deze brochure medegedeeld, en die den Lezer met den loop dezer verdrietige zaak bekendmaken. Wij noemen deze zaak verdrietig, en zij was dit, inderdaad, voor de daarin betrokkene Kerkelijke Authoriteiten zoo wel, als voor kohlbrügge, die door dezelve zijne kennelijke bedoeling, om aanvankelijk Lidmaat en daarna Predikant bij de Hervormden te worden, geheel heeft zien mislukken. De inzage der officiéle stukken heeft ons bevreemd doe staan over de weigering van het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland, om aan den Heer kohlbrügge de gronden te openbaren, waarom men vermeende zijne aanneming tot Lidmaat der Hervormde Gemeente niet te mogen toestaan. - Wij treden hierbij niet in de questie, of kohlbrügge het regt had, op de mededeeling van die gronden aan te dringen, en of het zoo aanstonds genoemd Kerkbestuur bevoegd was, 's mans aanvraag, daartoe strekkende, te wijzen van de hand. Neen; wij wenschten alleen, dat men den man, door eene rondborstige mededeeling, alle aanleiding benomen had, om over die weigering een groot woord te voeren, als ware hij buitengesloten, zonder te mogen weten waarom! En waren die redenen van niet admissibel te zijn niet zeer duidelijk en voor de hand liggende? - De man had, nog jongeling zijnde, zich in de Herstelde Luthersche Gemeente doen kennen als iemand van een' | |
[pagina 600]
| |
onrustigen aard. In stede van den, door hem van negatieve onregtzinnigheid verdachten, Leeraar, naar de les van het Evangelie, bescheiden en broederlijk, onder vier oogen, daarover te onderhouden, klaagt hij dezen, onverhoord, aan voor de Kerkelijke Authoriteiten, even als waren alle middelen, om den vermeenden dwalenden Broeder, met liefde, te winnen, geheel uitgeput. Tot vervelens toe beklaagt zich de Heer kohlbrügge, toen de zaak door hem bedorven was, dat uckerman hem een mondeling onderhoud weigerde. Wij vragen: waarom is hij met een verzoek daartoe niet begonnen? Hierdoor had de Heer kohlbrügge een dadelijk bewijs van zijne vredelievende gezindheden aan den dag gelegd; een bewijs, meer waardig in ons oog, dan alle zijne betuigingen van nederigheid, ootmoed enz., die wij nu, bij gebrek aan bewijs, voor kennisgeving aannemen.
Verder schreef de Heer kohlbrügge later, op vrij hoogen, voor 't minst onvoegzamen toon, aan Kerkelijke Authoriteiten, in een Kerkgenootschap, waarin hij verlangde opgenomen te worden; en waartoe, vragen wij, diende dat toewerpen van den handschoen aan de Utrechtsche Predikanten? Waarlijk, alleen dit een en ander ware genoegzaam, om de vrees te regtvaardigen, dat het Hervormd Kerkgenootschap van de inlijving des Heeren kohlbrügge weinig genoegen, rust en vrede zou hebben ingeoogst, en tevens het oordeel van 's mans afwijzing te billijken! Het doorgaand zedelijk gedrag van den Theol. Doct. kon, bij deze beoordeeling, geheel onbesproken blijven; er bestond toch geen questie over een eigenlijk gezegd ergerlijk levensgedrag; maar over het gevaar, dat er, voor de Hervormden, in gelegen was, iemand op- en aan te nemen, die zoo vele bewijzen van zijnen onrustigen geest had aan den dag gelegd. Naar ons oordeel, waren deze gronden, voor het Provinciaal Kerkbestuur, genoegzaam, om het verzoek des Heeren kohlbrügge te wijzen van de hand; | |
[pagina 601]
| |
maar ook tevens hadden dezelve zeer wel genoemd mogen worden. Of, verdient het berisping, wanneer men iemand, die elders, onbedachtzaam, brand veroorzaakte, buitensluit, uit vreeze, dat hij, in onze eigene woning, onvoorzigtig met vuur en licht zal te werk gaan? Maar men had dit, vrijuit, aan kohlbrügge moeten bekendmaken. Wij voorzien wel, dat de man zou gezegd hebben: ‘Niet ik - een ander heeft dien brand gesticht! Ik ben zoo voorzigtig mogelijk! Over mij zal er, in uw huisgezin, geene klagt zijn!’ Dan, men had daarop kunnen antwoorden: ‘Wij begeeren desaangaande geen risico te loopen. Uwe betuigingen zijn, als waarborgen daarvoor, niet genoegzaam.’ Het gehouden gesprek met Prof. heringa, zoo als dit door den Schrijver wordt opgegeven, doet hem reeds kennen als iemand, die niet ongaarne over betwistbare punten geschil voert. Wat zou het geweest zijn, ware hij eenmaal Lidmaat en daarna Predikant geworden! Lezen wij dan niet, in de blaauwboekjes van den dag, herhaalde aankondigingen, dat de vaderlandsche Kerk in gevaar is; dat er slechts een gering aantal getrouwe wachters op Sions muren waken; dat Akademiën en Atheneums kweekscholen zijn van Neologie; dat Kerkbesturen, Hoogleeraren en Predikanten de waarheid verdonkeren, en een verfijnd Heidendom, het koste wat het wil, pogen in te voeren? enz. enz. Hoe ligt had de Heer kohlbrügge, eenmaal in het Hervormd Genootschap als Lid opgenomen en later als Predikant opgetreden zijnde, kunnen goedvinden, om dezen of genen Leeraar of Hoogleeraar van negatieve of positieve Neologie enz. enz. enz. te verdenken en aan te klagen; alles - en dit spreekt van zelf - om den wille der waarheid; maar met opoffering van de rust der Kerk, van eendragt, vrede en Christelijke liefde, die niet wijs begeert te zijn boven hetgeen er geschreven is, en de verborgene dingen overlaat aan den Heer. Voor al die onrust en | |
[pagina 602]
| |
beroering is de Hervormde Gemeente, althans van de zijde des Heeren kohlbrügge, thans gewaarborgd. Mogten hare rust en inwendige vrede evenzeer boven de raadslagen van geheime bestrijders verheven zijn! Derzelver bedoelingen schijnen naar het vestigen eener Herstelde Gereformeerde Gemeente te leiden: wat wonder, in eene Eeuw, waarin omkeeringen van de bestaande orde der dingen tot eene gewoonte zijn geworden! maar ook, welk eene verantwoording voor de Zeloten en achitophels onzer dagen! Gelukkig voor de vaderlandsche Kerk, dat Nederland een' Koning bezit, die de zinspreuk van zijn Stamhuis: Je maintiendrai, ook hier zal weten te doen eerbiedigen! Driewerf gelukkig, dat het Opperbestuur over de Gemeente des Heeren in de handen berust van Hem, die alle dingen - ook het kwade - zal doen medewerken ten goede! |
|