Tafereelen uit het huiselijk leven. Naar het Hoogduitsch van C. Pichler, Blumenhagen, Schopenhauer en anderen. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme. 1832. In gr. 8vo. 236 Bl. f 2-10.
De hier medegedeelde verhalen zijn: I. De Paaschnacht. II. De Terugkomst. III. Mattheus schubart, een Tafereel uit de tijden der Hervorming. IV. De Kersavond. V. Het deugdzame Zwitsersche Huisgezin. VI. Cecilia, of het vermogen der deugd. VII. De een-en-twintigste Mei. VIII. Het Testament. IX. De Robijnenring. Alle zijn naar het Hoogduitsch, uitgezonderd het zesde verhaal, naar het Fransch van balzac. De Paaschnacht is het uitgebreidste, ingewikkeldste en belangrijkste verhaal; maar het heeft zulk eene mystieke tint, dat het denkelijk den Nederlandschen lezer zoo goed niet als den Duitschen behagen zal. De aanhaling van en de toespeling op twee regels uit een kerklied: O groote nood! God zelf is dood, zal meer doen lagchen dan huiveren, terwijl echter het laatste de bedoeling is. Als het op innerlijke waarde aankomt, zou ons de Terugkomst, het tweede verhaal, beter bevallen, dan het anders nog kunstiger eerste, ofschoon ook dit zeer leerzaam en stichtelijk is. Trouwens, van eene zedelijke zijde beschouwd, verdient geheel de verzameling onze aanbeveling; terwijl al de verhalen, schoon op verschillende wijze, belangwekkend en onderhoudend zijn. Bl. 141 en 142, in het deugdzame Zwitsersche Huisgezin, vonden wij: de kastanjebruine lokken kronkelden zich als slangen rondom den, een weinig door de zon verbranden hals [van Jeannette]. Dat beeld bevalt ons niet; dan nog liever, als guirlandes, of mogelijk beter: kronkelden zich achteloos en bevallig om den enz. In cecilia, verhaalt deze, de heldin van het stuk, zelve hare geschiedenis, te beginnen van toen zij vijftien maanden
oud was: zij had wel mogen zeggen, wie haar met de bijzonderheden uit dat tijdperk van onnoozelheid had bekend gemaakt. Voorts krielt het boek van spel- en taalfouten. Dit is jammer: want de inhoud is te goed voor zulk eene slordige bewerking.