reiziger voor zijn werk plaatsen kon, komt het mij echter voor, dat men hier even zoo min met hartstogtelijke uitroepingen, als met de daarop volgende schuldbekentenis, en den naïven raad, om zelf op reis te gaan, gediend zijn zoude, vooral dewijl zulk eene uitnoodiging, als men reeds zoo ver in het boek en in het land is gevorderd, te laat en te onbeleefd zoude zijn, naardien de reis herwaarts zoo ongemeen groot en moeijelijk is. Wij willen dus eenen anderen weg inslaan, en, in plaats van den lezer zijn' koffer voor den langen togt te helpen pakken, zullen wij, gelijk te voren, liever vooronderstellen, dat hij, op de plaats zelve, aan onze zijde staat, en, terwijl wij hem de eene en den gids de andere hand toereiken, plaatsen wij ons getroost aan den steilen en duizeligen afgrond van den vreeselijken waterval.
‘Gehuld in eenen hevigen regen, en verdoofd door een donderend geraas, staan wij op eene kale rots van graniet, maar weinig vademen ter regterzijde van de watermassa, die in de diepte ter neder stort. Deze watermassa rolt, een weinig achterwaarts, tusschen twee loodregte wanden ingedrongen, met toenemende snelheid meer en meer over de hellende bedding naar beneden, tot dat deze, wat lager dan het standpunt van den beschouwer, [na eenen val van 650 voet, volgens het verder aangeteekende] geheel verdwijnt, en den vrijen stroom met schuimende woede in eenen voor het oog onmetelijken afgrond woest laat nederstorten. Aan beide zijden van den waterval verheffen zich uit de diepte loodregte rotsen van graniet, die, op de kruinen met groote, overhangende boomen begroeid, in eene schoone harmonie staan met de huiveringwekkende grootheid van het gansch tooneel. Tusschen twee zulke boomen, op den top van den regter rotswand, staat de aanschouwer, die, om in de hoogste mate dit schouwspel te kunnen genieten, zijnen geleider met de eene hand den boom en met de andere hand zichzelven laat vasthouden, en zich dan over den kant van de loodregte rots henenbuigt,’ - enz. want wij mogen niet alles uitschrijven. Een weinig verder vervolgt de Schrijver:
‘Een half jaar later stond ik bij den meer bekenden val van de Niagara; maar de aandoeningen, die het aanschouwen van denzelven verwekte, waren niet zoo sterk als die, welke de val bij Tequendama veroorzaakte. Den eersten zoude men het krachtigste werk der natuur kunnen noemen, en als bij het beeld van hare verhevenheid en majesteit ge-