| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Hermanni Bouman Oratio de Historia Philosophiae de Deo sapientiae magistra, dicta publice die 26 m. Martii 1830, quum Academiae regundae munus solenni ritu poneret. Traj. ad Rhen. apud J. Altheer. 1832. Formâ octavâ. Pagg. 104.
Tijdsomstandigheden hebben de uitgaaf van deze geleerde en hoogstgewigtige Redevoering verhinderd. Het onderwerp is van veel belang, als zijnde een allerbeknoptst en daardoor zaakrijk betoog, dat de Geschiedenis der Wijsbegeerte, voor zoo verre deze het leerstuk aangaande God behandelt, leermeesteres der wijsheid is.
‘Deze Geschiedenis (pag. 7.) leert ons den mensch kennen; geeft ons, bij wijsgeerig onderzoek aangaande God en hetgeen op Hem betrekking heeft, nuttige lessen; doet ons Gods voorzienigheid in het zedelijk bestuur der wereld bewonderen; prijst de leer van Christus aangaande God aan, en doet dezelve hoogschatten.’ Door het uiteenzetten van deze vier punten meent de Hoogleeraar, niet te onregte, de wijsbegeerte, als leermeesteres der wijsheid, voldoende aan te bevelen.
Dit nu geschiedt op eene voortreffelijke wijze. Zoo beknopt mogelijk zullen wij den inhoud dezer Redevoering mededeelen, opdat ook anderen, die de Latijnsche taal niet verstaan, zich met de ware wijsbegeerte verzoenen, als die de kostelijke hervormingen, door brekebeenen (philosophastri sunt, qui sibi philosophi videntur) aanbevolen en ondernomen, noch hier noch elders goedkeurt, en daarom ook nergens heeft te verantwoorden.
Deze Geschiedenis doet ons den mensch kennen, en vertoont hem, hoe hij geraakt tot hetgeen hij zoekt, en door welke hindernissen hij in zijn' loop wordt gestuit.
| |
| |
Epicurus en diagoras, door opvoeding in de eerste jeugd, vervallen tot vijandschap van alle Godsdienst en Atheïsme. De Fransche Encyclopedisten. Spinoza, als Jood door de leerstellingen der Kabbala gehinderd, en andere voorbeelden, keurig en met oordeel gekozen, bevestigen het gevoelen des Hoogleeraars. Niet minder leert deze Geschiedenis ons den mensch kennen, waar zij de gevoelens van vroegere en latere wijsgeeren beschouwt, en aanwijst, hoe uit ééne school somtijds veelvuldige meeningen zijn voortgekomen, door opheldering en ontwikkeling van het vroegere, door om te keeren, wat vroegeren geleerd hebben, door het eene met het andere te verbinden, door het inslaan van een' middelweg, of in het leven terug te roepen, wat reeds lang verstorven was. Dit alles leert ons, hoedanige en hoe groote scherpte aan het vernuft der stervelingen door God is verleend, maar ook, hoeveel er nog is, tot hetwelk de sterveling te vergeefs heeft pogen door te dringen. Deze Geschiedenis leert evenzeer de zwakheid der menschen, en doet ons op onze hoede zijn, om niet, door te hoog te vliegen, in de diepte neder te storten. De dwalingen der wijsgeeren worden met dit doel, niet om zich op dezelve te verheffen, aangestipt. Ten slotte wordt aangevoerd spinoza, die, met buitengewoon vernuft en scherpzinnigheid begaafd, evenwel tot ongerijmde begrippen enkel daardoor is vervallen, dat hij zich eene valsche bepaling van zelfstandigheid tot leidsvrouw in zijne wijsgeerige onderzoekingen gekozen had en onafscheidelijk was gevolgd. Pag. 8-22.
Deze Geschiedenis geeft, ten tweede, bij wijsgeerig onderzoek aangaande God en hetgeen op Hem betrekking heeft, ons nuttige lessen en heilzamen raad. Zij leert ons, niet op klanken af te gaan, maar dezelve van de zaken naauwkeurig en zorgvuldig te onderscheiden. ‘Want wie weet niet, dat er voorheen velen geweest zijn, en dat er nog zijn, die de woorden God, schepping, onsterfelijkheid dèr ziel en andere dikwerf ge- | |
| |
bruiken, maar aan dezelve zulk eene beteekenis geven, dat zij voor de waarheid ijdele woordklanken schijnen in de plaats te willen stellen? Anderen mogen worden medegesleept door dit woordenbedrog, maar nimmer hij, die de Geschiedenis kent en raadpleegt.’ De Geschiedenis wijst op voorbeelden, die in de moeijelijkste tijden leefden, en door geene lijfsgevaren, dreiging of kerker werden afgeschrikt van het onderzoek der waarheid. Zij wijst op verachters dier wijsbegeerte, maar die toch zich van dezelve bedienden, om hunne tegensprekers tot zwijgen te brengen. Zoodat wij van zelve genoopt worden, om de wijsbegeerte hoog te achten en te beoefenen, daar zij, hoezeer door tegenstanders met woorden bekampt, door hun gebruik van dezelve aanbevolen wordt. De Hoogleeraar beroept zich hier op tertullianus. Zou tertullianus evenwel niet meer het oog op de wijsgeeren hebben gehad, in zoo verre deze zich in dien tijd tegen het Christendom verzetteden, dan op de wijsbegeerte zelve? In dat geval was hij het eens met den Apostel paulus, die zich ook geweldig tegen deze vijandige wetenschap ontliet. Dit wordt hier slechts in bedenking gegeven. Dezelfde Geschiedenis wijst op de eenstemmigheid, ook bij verschil van kunstwoorden, met welke hetgeen waar is ten allen tijde is voorgedragen, en doet de tegen elkander over liggende even gevaarlijke klippen vermijden. Pag. 23-31.
Deze Geschiedenis leidt ons, ten derde, op tot bewondering van Gods zedelijk bestuur over de wereld. ‘De voorzienigheid van God namelijk, van welke deze Geschiedenis getuigenis draagt, heeft ten geschikten en gelegenen tijde juist zulke menschen verwekt, door wier arbeid de zuivere leer aangaande God of beoefend werd of ten minste voor vernietiging werd bewaard. De Goddelijke voorzienigheid heeft niet zelden gevaarlijke dwalingen onderdrukt op zulk eene wijze, dat er gezorgd werd, dat zij niet wijd en zijd voortgingen en aller gemoed overmeesterden. Zij
| |
| |
heeft eindelijk, opdat ik alles in één woord noeme, uitgewerkt, dat, evenals in het stoffelijke, zoo ook in het zedelijke bestuur van den Opperkoning, telkens uit duisternis licht, door hevige onweders zuivering van lucht en dampkring, en zelfs uit de vergiften de heilzaamste geneesmiddelen voortkwamen.’ Dit wordt wederom met voorbeelden keurig aangewezen. Pag. 31-38.
Deze Geschiedenis, eindelijk, prijst de leer van christus aangaande God aan, en doet dezelve hoogschatten. Zij doet zien, dat de Christelijke leer aangaande God eerst volkomen en duidelijk en algemeen geleerd heeft, dat er maar één God is, van wien alles oorspronkelijk is; door welk leerstuk de grootste dienst ook aan de wijsbegeerte is bewezen. Wat de Christelijke leer hierin heeft gedaan, blijkt, duidelijk uit plotinus en jamblichus, vergeleken met clemens van Alexandrië en origenes, allen wijsgeeren uit dezelfde school; maar, waar de laatsten christus volgen, vertoonen zij licht te hebben ontvangen, dat de wijsbegeerte behoefde, maar dat door het Christendom alleen ontstoken is. Door de Christelijke leer is de kennis van God, als Schepper, Onderhouder en Bestuurder der wereld, ook voor het niet wijsgeerig denkend volk algemeen goed geworden, zoodat uit dezelfde bron, waaruit het volk zijne zuivere kennis aangaande God en Goddelijke zaken puttede, ook voor de wijsbegeerte leven en vruchtbaarheid voortvloeide. ‘Ja op het allerduidelijkste zal u de Geschiedenis overtuigen, dat de leer van jezus christus, welke uit een' onbekenden hoek lands, waar het licht der menschelijke wijsheid niet scheen, is voortgekomen, en welke toch door voortreffelijkheid van begrippen aangaande God de vroegere beroemde wijsgeeren zeer verre achter zich heeft gelaten, en voor de lateren tot het beklimmen van de hoogte der wijsheid de fakkel ontstoken heeft - dat deze leer van christus, zeg ik, niet de vrucht van eenig menschelijk vernuft, maar eene hemelsche en de eenig Goddelijke bodin en leermeesteres geweest is.’ Pag. 38-42.
| |
| |
Hierop volgt nu het verslag van hetgeen in het afgeloopen Akademiejaar is voorgevallen, en de uitdeeling der prijzen. Pag. 43-80. Het overige gedeelte, pag. 81-104, behelst belangrijke aanteekeningen, welke het gewigt dezer Redevoering, ook voor lezing en herlezing, vergrooten. - Spelfouten, die ons zijn voorgekomen, deelen wij nog mede. Pag. 11. empyricae voor empiricae ab ἐμπέιρω; pag. 37. illigentis, waarschijnlijk uit de verkorting voor intelligentis.
|
|