Op een ingewikkeld en kiesch gedaan verzoek eens onderwijzers, heeft de achtingwaardige en rijkbegaafde Jufvrouw moens zich wel willen verledigen, deze algemeene Gelegenheidsgedichtjes (b.v. het knaapje op 's vaders verjaardag, op den verjaardag van moeder en dergelijke) te vervaardigen, en daarmede eene wezenlijke dienst aan ouders, opvoeders, onderwijzers en kinderen bewezen. Men vindt wel niet overal dat schijnbaar kunsteloos eenvoudige van den éénigen yan alphen, maar zelden is echter de toon zoo hoog, dat kinderen, vooral de zoodanigen, die hun zevende jaar hebben bereikt en hun veertiende nog niet zijn ingetreden, dien niet zouden kunnen volgen. Het Paaschlied, bl. 59-61, is mogelijk al te stout en beeldrijk, niet als dichtstuk in 't algemeen, maar als een godsdienstig gelegenheidsgedicht voor de jeugd; b.v. de plaats, bl. 60:
Maar, ook in 't lijden Godlijk groot,
Ontwrong hij, stervend, aan den dood,
Dien hij met lieflijk morgenlicht
Omhuld heeft, zijn gepunte schicht,
En schonk, voor deugd en onschuld, tevens
De sleutlen hem van 't rijk des levens.
Op bl. 18 staat taalkundig juist, maar strijdig met de maat, die zonder taalfout had kunnen behouden worden, daar men zoo wel zegt: ik word gehoorzaamd, als: er wordt mij (d.i. aan mij) gehoorzaamd:
Gehoorzaam onzen ouders, dan wordt ge eens een mensch.
Men leze:
|
onze l,
dan ge eens |
een .
Over het geheel zijn de drukproeven met weinig oplettendheid verbeterd.
De zes vaderlandsche zangen van den Heer beins zijn insgelijks voor de jeugd bestemd; maar, in den tweeden druk (!) van een kinderwerkje, zouden wij meerdere naauwkeurigheid in taal, spelling en versificatie verwacht hebben. Hoe hinderlijk zijn regels als deze, bl. 7:
Wijde hem (spreek uit NB.
) nog 't dankbaar lied!
Bl. 11. Ten prijs der vaadren bloed. Dat wil hier zeggen: