| |
Twaalftal Leerredenen, nagelaten door Johannes Mulder, Predikant te Groningen. Te Groningen en te Delft, bij R.J. Schierbeek en B. Bruins. 1832. In gr. 8vo. VIII en 278 bl. f 2-60.
Natuurlijk stellen de nageblevene betrekkingen van verdienstelijke Predikanten er prijs op, dat een gedeelte van derzelver nagelatene Leerredenen in openbaren druk wordt uitgegeven. Zoo toch bezitten zij eene blijvende herinnering aan den Afgestorvene; zoo spreekt deze ook nog na zijn verscheiden tot hen, en doen zij een welkom geschenk aan de Gemeente, die ook deze woorden
| |
| |
van onderwijs en vermaning hoorde. Op zichzelf vinden wij er dus niets bijzonders in, dat de tweede Uitgever verlangde, eenige der nagelatene Leerredenen zijns, met dankbare hoogachting vereerden, Ooms te mogen uitgeven, en dat de Weduwe van wijlen den Groningschen Predikant mulder daartoe gereedelijk hare toestemming gaf. Wie zal zulk eenen bundel met een al te kritisch oog aanzien, vooral, daar de namen van 's mans Ambtgenooten, wintgens en Prof. hofstede de groot, bezorgers der uitgave, ons waarborgen, dat hier niets, dan hetgeen goed, nuttig en even lezens- als hoorenswaardig is, geleverd wordt? - Zoodanige waren de gedachten van Rec., toen hij deze nagelatene Leerredenen van eenen man, die hem alleen bij name bekend geweest was, ter beoordeeling ontving. Na dezelve echter oplettend gelezen te hebben, meent hij, geheel anders te moeten spreken, en houdt het daarvoor, dat de boven genoemde Voorredenaars veel te weinig van deze Leerredenen gezegd hebben, toen zij ‘geloofden, dat de kansel-arbeid des braven en kundigen mans zeer wel eene plaats verdiende onder de in druk verschenen Leerredenen van zoo vele andere waardige mannen bij de Protestantsche Kerkgenootschappen in ons Vaderland. Niet alleen toch was mulder een man, wiens voortreffelijk karakter bij allen, die hem kenden, en op gezond en gedijelijk voedsel voor geest en hart gezet waren, ligtelijk het gemis van schitterende predikgaven deed voorbijzien; maar ook droegen zijne leerredenen het kenmerk van dien helderdenkenden geest, die menschenkennis en die warme zucht voor menschenheil, welke hem in alle zijne werkzaamheden geleidden, en hem zoo veelzijds nuttig deden zijn.’ De steller dezer aankondiging schroomt niet, deze Preken onder het beste te tellen, dat in dit vak is uitgegeven.
Van het gewigtige en deels ook min gewone der onderwerpen moge eene korte opgave getuigen. Leerr. I handelt, naar Hand. VIII:30, 31, over den pligt, om
| |
| |
dagelijks in den Bijbel te lezen, en deelt raadgevingen mede, om het op de regte wijze te doen, om het vooral zoo te doen, dat men ook verstaat, hetgeen men leest; - II. stelt, na aangetoond te hebben, wat men, Rom. VIII:15, door den geest der dienstbaarheid tot vreeze, en dien der aanneming tot kinderen te verstaan hebbe, voor, hoe krachtig het Evangelie hij deszelfs geloovige belijders den eersten tegengaat en den laatsten bevordert, en brengt onder het oog, op welk eene uitstekende wijze hierdoor der Christenen godzaligheid en gelukzaligheid beide bevorderd worden; - III. toont, naar Luk. XIII:24a, aan, dat het zalig worden niet zoo gemakkelijk is, als velen zich verbeelden, maar dat het voor niemand onmogelijk zij, ontwikkelende, waarom jezus de poort der zaligheid eng noemt, en wat het beteekene, te strijden, om door dezelve in te gaan; - IV. ontvouwt den zin en de meening van Luk. XIII:24b, en overtuigt van de waarheid dier woorden van den Heer, niet alleen met betrekking tot de toenmalige Joden, maar vooral ook met betrekking tot ons, hedendaagsche Christenen, en ontleent daaruit drangredenen tot strijden om in te gaan door de enge poort; - V. schetst, naar joh. I:51, den aard, de gronden en de waarde van nathanaël's geloof; - VI. is uitgesproken kort na het ophouden der heerschende ziekte (1826) te Groningen, en bepaalt de daardoor aangetasten bij het voorregt, dat zij gezond zijn geworden; bij hunne verpligting, om de daarvoor verschuldigde dankbaarheid aan den dag te leggen door niet meer te zondigen, en bij het gevaar van iets ergers, dat bij het voortgaan in de zonde dreigt, geleidelijk en naar den tekst joh.
V:14b. Ook de van de wreede ziekte verschoond geblevene ontvangt hier een woord van vermaning en besturing; - VII. dringt, met het voorbeeld van job (I:4, 5), aan op het geven van eene godsdienstige opvoeding aan kinderen; - VIII. is eene Biddagsrede over dan. IV:27, in welke onderzocht wordt, welke zonden ook vrij algemeen onder ons, Nederlan- | |
| |
ders, heerschen, en door welke geregtigheden wij die behooren af te breken; en aangetoond, hoeveel gegronde hoop wij dan, maar ook dán alleen, kunnen koesteren op verlenging ook van onzen vrede; - IX. beschouwt den indruk, dien het gebeurde op Golgotha op de schare maakte, gelijk lukas dien, XXIII:48, vermeldt; - X. over joh. V:35, (overal staat verheerdelijk 15) onderzoekt, welke gewigtige redenen God er voor gehad kunne hebben, om soortgelijke mannen, soms spoedig en onverwacht, door den dood van deze aarde weg te nemen, en hoe weinig reden wij dikwijls hebben, om ons over hun verlies zoo uitermate te bedroeven. Behoeven wij te zeggen, dat deze Leerrede is uitgesproken kort na het overlijden van den hoogst verdienstelijken en met zooveel regt diep betreurden t.a. clarisse?; - XI. wordt de gelijkenis, matth. XVIII:23-35, verklaard, het doel derzelve aangewezen, en de belangrijke bijzonderheden, welke jezus zijnen Leerlingen met dezelve wilde inscherpen, ontwikkeld; - XII. eindelijk, ten tekst hebbende matth. XXI:28-32, toont aan, dat geene woorden, geene beloften, geene uiterlijke vertooningen of gebaarden (gebaren) in de Godsdienst iets afdoen, maar alleen eene godvruchtige, waarheidlievende en deugdzame gezindheid van hart en dadelijke betrachting van Gods geboden.
Wij beschouwen deze Preken als een zeer nuttig boek, zoo wel voor Predikanten als voor leeken. Voor de eersten, omdat het, in algemeenen zin, modellen zijn, om eenvoudig, duidelijk, maar tevens deftig te prediken. De manier is, en hierin achten wij dezelve, als zoodanig, buitengewone verdiensten te hebben, niet boven het algemeene bereik. Trouwens, wij hielden het steeds voor gewaagd, om b.v. het verrassende van van der palm, het stoute van borger, het deftige van dermout, het eenvoudige van heringa, om geene anderen te noemen, te willen navolgen, en hebben ons tot nog toe niet kunnen vereenigen met hen, die dezer en anderer meesterstukken, om dit eigenaardige, als modellen aanprezen. Maar
| |
| |
die de onderhavige Leerredenen leest, gevoelt wel het schoone en gepaste, maar gevoelt tevens, althans zoo ging het ons, dat hij, bij aanhoudende oefening, in dezen trant goed kan leeren prediken. Ook voor onze Gemeenten zelve kan en, gaat het naar onzen wensch, zal dit boek tot veelvoudigen zegen wezen. Rein en verlicht Christendom vinden zij hier eenvoudig en hartelijk voorgesteld, en op meer dan ééne plaats aanmerkingen, die men zoo dagelijks op den predikstoel niet hoort, en echter daar zeer wel mogen gehoord worden. Wij eindigen met het overnemen eener proeve uit de zevende Leerrede, op welke het laatst gezegde van toepassing is:
‘Zulke uitspanningen en vermaken, als job zijnen kinderen vergunde, behooren wij ook de onzen het meest toe te staan, en sommigen onzer eeniglijk te vergunnen, huiselijke feesten, namelijk, familiegezelschappen en uitspanningen en vermaken, waarin huns gelijken, waarin wij, hunne ouders, broeders en zusters, hunne bloedverwanten en bijzondere bekenden, met hen kunnen en mogen willen deelen.’ - ‘Die openbare en algemeene gezelschappen en zamenkomsten, waar men uitspanning en vermaak bij vreemden zoekt, en zich van zijne huisgenooten verwijdert, waar men voor zichzelven geld verteert, zonder dat echtgenooten, kinderen, en anderen onzer naaste bloedverwanten en betrekkingen, er in deelen of genot van hebben, die zijn meestal voor het huiselijke genoegen, het maatschappelijke welzijn, voor de ware godsvrucht en zedelijkheid hoogst schadelijk en verderfelijk; deze verwijderen de harten, die naauw te zamen verbonden moesten blijven, van elkander, en doen ons aan eigen vermaak het geluk en genoegen onzer echtgenooten, kinderen of nabestaanden menigmalen opofferen; maar wanneer ouders de verjaardagen hunner kinderen, kinderen die hunner ouders, broeders en zusters die van elkander, in hunne huizen onderling met vrolijkheid, en naar hunnen stand en hun vermo- | |
| |
gen ingerigte maaltijden vieren, dan worden de harten te naauwer aan elkander verbonden, dan leert men elkander te meer hoogachten en te teederder beminnen, dan bevordert men elkanders onderling geluk en genoegen; daardoor bevestigt men, en de bijzondere huiselijke, en de algemeene maatschappelijke welvaart tevens. Vaders en moeders! bezorgt uwen kinderen zulke huiselijke vermaken, zoodanige familiegezelschappen en feesten, dan zult gij uw eigen geluk en ook het hunne bevorderen, en geene ligtzinnigheid en losbandigheid, maar godsvrucht en deugd bij hen aankweeken.’
|
|