| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Nieuwe Verhandelingen van het Genootschap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst tegen deszelfs hedendaagsche Bestrijders, voor het jaar 1830. In 's Gravenhage, bij de Erve(n) J. Thierry en C. Mensing en Zoon. 1832. In gr. 8vo. 296 Bl. f 2-30.
Dit Deel der Verhandelingen van het Haagsch Genootschap bevat alleen de Prijsverhandeling van den Straatsburgschen Hoogleeraar j.g. dahler. Bij het openen van het naambiljet was het, laat zich gissen, eene aangename gewaarwording voor Heeren Beoordeelaren, het eermetaal te hebben toegewezen aan den man, die, vroeger in het Latijn, en later in het Hoogduitsch, het onderwerp der vrage, over de geloofwaardigheid en het belang van de Boeken der Chroniken voor de Bijbelsche Geschiedenis, behandeld hebbende, nu, wegens dezen hernieuwden letterarbeid tot verdediging der H. Schrift, allezins verdiende van de onzen in 's Hage bekroond te worden. Ons verslag evenwel van deze Verhandeling zal kort zijn, deels omdat wegens haren aangelegen inhoud en waarde eene gunstige en breedvoerige beoordeeling in de Godgeleerde Bijdragen gevonden wordt, deels omdat wij aan dit stuk meer bijzonder eene vereerende plaats en duurzame behartiging toewenschen van onze vaderlandsche Godgeleerden en beoefenaars der overoude Bijbelsche Geschiedenis. Een de wette, gramberg, en dergelijk schaamteloos ras van Duitsche Neologen, indien ook al onder ons deze of gene door hun geschrijf in eerbied voor het woord der waarheid aan het wankelen gebragt mogt zijn, misbruikt alsnog de Nederlandsche taal en vrije drukpers niet, om ons tot wederspraak te verpligten, of wel om den strijd der scholen geheel open te leggen voor onbevoegde regters. Genoeg, indien wij slechts zoo veel uit deze volledige Prijsverhandeling
| |
| |
aanvoeren, als onze onzijdige Lezers zal doen ontwaren, hoezeer dahler de geloofwaardigheid der Chroniken gehandhaafd, en het belang dier Boeken voor de Bijbelsche Geschiedenis boven redelijken twijfel verheven heeft.
's Mans Inleiding ontvouwt de voorname punten, waarop bij het bedoeld onderzoek zal te letten zijn. Men vindt de vorderingen en het nut der Bijbelsche Oordeelkunde met een woord gedacht; maar ook het misbruik derzelve mogt niet onvermeld blijven, vermits daardoor velerlei beschuldiging tegen de Chroniken is ter bane gebragt. Na het ontvouwen, toetsen en verdedigen der gronden van derzelver geloofwaardigheid, heeft men dus de geopperde zwarigheden te ontzenuwen en uit den weg te ruimen. Veel moge het afdoen, dat deze Boeken aan den Israëlitischen Canon van ouds zijn toegevoegd; voor geletterden nogtans is dit gezag alleen niet beslissend: maar aan den anderen kant mag men aan den Schrijver dezer Oorkonden geen geloof ontzeggen, zoo men de schijnstrijdigheid tusschen zijne verhalen en de Boeken van samuel en der Koningen niet altijd en voldoende weet te verklaren of toe te lichten, na verloop van eeuwen.
Gelijk in het algemeen voor de Geschiedenis, dus moet ook hier de regel gelden, dat de Verzamelaar of Opsteller der Chroniken de waarheid heeft kunnen en willen zeggen. Weshalve dahler, na zijne Lezers alzoo tot het eigenlijk onderwerp der vrage geleid te hebben, tot dat tweeledig onderzoek toetreedt, en daarna, of ten derde, het belang van dit Bijbelboek voor hen openlegt, als in een regtmatig besluit, bij wettigen gevolge voortvloeijende uit het vroeger betoogde.
I. Aanvangende met de geloofwaardigheid van den Schrijver der Chroniken op redelijke gronden te bepleiten, valt het te bejammeren, dat er te zijnen aanzien eene zeer groote onzekerheid is, en hierdoor velerlei verschil van gevoelens onder de oordeelkundige beoefenaars des Bijbels ontstond. Zijn eigenlijke leeftijd zelfs is raadselachtig. Behalve dat hij na de Babylonische Gevangenis, omstreeks den tijd van ezra en nehemia, de
| |
| |
pen voerde, laat zich wegens den Schrijver naauwelijks iets bepalen. Meest waarschijnlijk is het, dat hij, de onbekende, bij den stam van levi te huis behoorde, en geput heeft uit echte bronnen, zoo wel onder de weggevoerden naar Babel, als na den afloop dier verbanning, overgebleven. Immers de Grieksche benaming dezer gedenkstukken, als door de Alexandrijnen παραλειπόμενα betiteld, wijst almede op zulk eene herkomst. Geen wonder alzoo, dat men hier narigten aantreft, woordelijk bijkans gelijk aan het verhaalde in de oudere Boeken van samuel en der Koningen; andere wederom, die daarvan wel verschillen, maar nogtans voor geloofwaardig te houden zijn wegens het licht, dàt wij uit jeremias, of van elders, niet zelden ontleenen mogen voor derzelver waarheid. Overigens is van de bekwaamheid des Verzamelaars uit de stukken, die hij voor zich had, in zijne Chroniken zelve voldoend bewijs, evenzeer als van zijne onpartijdigheid, die nergens wraakbare vooringenomenheid voor zijnen stam verraadt, of wel den Priesterlijken stam ten koste van de waardigheid der Profeten verhoogd, en jegens dezen eenigerlei afkeer aan den dag gelegd heeft. Inzonderheid doet het oogmerk van den onbekenden Schrijver, uit den inhoud zijner Boeken op te maken, veel af te zijner regte beoordeeling. Geenszins toch had hij ten doel, eene volkomene of zamenhangende Volksgeschiedenis te schrijven: hij wilde daarentegen vooral medewerken, bij de teruggekeerden uit Babel, tot steun van den eerbied voor de Wet en der Vaderen plegtige Godsdienst. Hiertoe maakte hij zijne verzamelde gedenkstukken en verhalen dienstbaar, door zich nu eens tot uitvoeriger verslag in te laten, dan wederom te bekorten, naar gelange zijn ontwerp zulks scheen
te vereischen. Ook laat zich als een blijk van 's mans onzijdigheid opmerken, dat hij, van dezelfde daadzaak strijdige of in bijzonderheden uiteenloopende berigten aantreffende in de aloude Oorkonden, beide, naar Oostersch gebruik, in zijn geschrift opgenomen,
| |
| |
en daardoor aan zijne Lezers heeft overgelaten, omtrent derzelver geloofwaardigheid voor zichzelven te oordeelen.
II. Gelijk evenwel, in het pleit voor de geloofwaardigheid eens Schrijvers, het bewijs in kracht en sterkte wint, wanneer tegenbedenkingen uit den weg geruimd of wederlegd worden, zoo was het ter volkomene beantwoording der vrage noodig, dat dahler zich met dit onderzoek onledig hield, en geene der meniglei zwarigheden en vitterijen, door schenzieke Neologen geopperd, onaangeroerd liet, maar veeleer dezelve geheel ontzenuwde. Reeds doet het veel af voor zijne zaak, dat hij aan deze zijne wederpartijen het vijandig doel kan te last leggen van hunne vooronderstelling door te drijven, dat de Boeken van mozes, zijne Wet en godsdienstige Instellingen, van lateren oorsprong, omstreeks de Babylonische Gevangenis verdicht, en door Priesterlist en gezag zouden zijn ingevoerd. Want daarom worden door die geletterde voorstanders des Ongeloofs de Boeken der Chroniken te heviger aangetast, en het gezag van derzelver getuigenis bestreden, naar gelange deze Oorkonden, de hooge oudheid van de Mozaïsche Eerdienst voldingende, gezegden waan te eenemaal en regtstreeks logenstraffen. In weerwil nogtans van dien kennelijken toeleg, waarheidsliefde en opregtheid onderstellende bij hen, die de geloofwaardigheid dezer gedenkstukken wederspreken, betwist hun dahler voet voor voet, als 't ware, den grond, waarop zij hunne meeningen bouwen, en drijft hij zegepralend hen uit iedere sterkte, waarin zij zich zouden willen nestelen. Alzoo vinden wij hier de beschuldiging tegen den Schrijver ontzenuwd van onkunde, onachtzaamheid en wonderzucht, en wordt hij met nadruk vrijgesproken van de aanklagte eener onbillijke vooringenomenheid, zoo wel tegen de Leviten, als met de uiterlijke Godsvereering, ja ook gezuiverd wegens haat tegen het Rijk
van Israël, hem aangewreven. Bij zulk eene naauwkeurige en naar eisch uitvoerige verdediging der geloofwaardigheid van den Verzamelaar der Chroniken, uit echte en tot zijnen leeftijd overgeblevene
| |
| |
Oorkonden bijeengebragt, logenstraft dahler met nadruk derzelver hedendaagsche en stoute bestrijders, en overtuigt hen, nu eens van zoodanige onkunde of ligtzinnige achteloosheid, als zij den gewijden Schrijver zoeken aan te wrijven, dan wederom van opgeraapten laster en vijandige gezindheid tegen de Israëlitische Eerdienst en Wetten, die hun doen schandvlekt, zijn handhaven der waarheid daarentegen glansrijk staaft. Het is zoo, en zulks behoefde een dahler niet te ontveinzen, daar blijven, in deze Boeken der Chroniken, hier en ginds duisterheden, en laat het zijn schijnbare zwarigheden over, die of in het geheel niet, of alleen door meer of min waarschijnlijk gissen, kunnen verklaard en opgelost worden, na het verloop van eeuwen tijds; maar bij de Grieksche en Romeinsche Geschiedschrijvers vindt men ook plaatsen, die kwalijk overeen te brengen zijn met de narigten van anderen, of ook raadselachtig blijven voor den opmerkzamen lezer, dan toch geenen redelijken grond geven, om de geloofwaardigheid eener geachte pen te betwijfelen.
III. Voor de Geschiedenis derhalve, en meer bijzonder omtrent de Israëlitische Eerdienst en wettische Instellingen, gelijk dahler in het breede aangetoond heeft, behelzen de Boeken der Chroniken zeer aangelegene narigten en bijdragen; en mogen zij ook ter toelichting en verklaring van andere gewijde Schriften te regt gebezigd worden, zoo als hij zelf voorbeelden daarvan gegeven heeft. Ja, schoon die plegtige Tempeldienst van jehovah geenszins verbindend zij voor Christenen, wien beter licht en redelijker wet geschonken werd, nog mogen deze in den Canon opgenomene gedenkstukken voor de Godsvereering nuttig geschat en met stichting beoefend worden. Bij de overtuiging namelijk, dat de Godsdienst, gewijzigd naar de behoefte des tijds, altijd bevonden is, van de hoogste waarde voor den mensch, en van heilzamen invloed te zijn op de welvaart en het geluk der zamenleving, zal de vrome, schoon meer verlicht dan het oude Israël, nogtans door het lezen van deze Boeken in dit zijn gevoelen bevestigd worden, en duidelijk
| |
| |
kunnen opmerken, hoezeer de Voorzienigheid de instandhouding gewild en gehandhaafd heeft van die voormalige en meer plegtige aanbidding en hulde des Onzienlijken.
Hier konden wij de pen nederleggen, het noodeloos achtende uit te weiden in den lof van dahler, die, na zijne bekrooning door het Genootschap, dien lof geenszins behoeft. Dit alleen achten wij ons verpligt te moeten zeggen. In ons kort verslag en vlugtig overzigt der Prijsverhandeling heeft het eenigen schijn, als ware de Schrijver in zijne verdediging (of Afd. II) teruggekeerd tot de eigene punten, door hem bevorens (in Afd. I) getoetst en betoogd. Zoo moge het zich voordoen in onze opgave, te oppervlakkig om het verschil der bewerking te doen uitkomen; in het stuk zelve zal niemand zich hierover beklagen. Want eerst bewandelt de Schrijver zijnen eigen' weg, die hem regtstreeks tot de waarheid brengt; daarna volgt hij, in gelijke orde van zaken, de menigerlei kronkelpaden, door andersdenkende Neologen ingeslagen, bestrijdt en wederlegt hunne drogredenen en vitterijen, met name door vergelijking, toelichting en verklaring van te onregt aangevoerde plaatsen der Schrift, ja ontwikkelt, toetst en bepleit dus, in het breede, met nieuwen en sterkeren aandrang, de reeds gelegde gronden van geloofwaardigheid der Chroniken.
|
|