lens; dat hij in kennis raakt met een meisje, hetwelk, om huiselijk belang, door haren vader verloofd was aan een' man van een koel karakter, en dien zij niet beminde; dat Ortis en die ongelukkige schoone, Therese genaamd, op elkander verlieven; dat zij echter der deugd getrouw blijven, en Ortis zich verwijdert, maar, op de tijding van Therese's huwelijk, het voornemen opvat, zich werkelijk om te brengen: eene daad, waartoe hij reeds uit te leur gestelde vaderlandsliefde bereid zou zijn geweest, indien de liefde tot Therese hem niet, tot aan den dag van haar huwelijk, aan het leven geboeid had. Na haar dan nogmaals te hebben opgezocht, en van al de zijnen en de haren, zoo veel zich de gelegenheid aanbood, een geheimzinnig afscheid te hebben genomen, vermoordt hij zich, ten einde geen misdadiger in nog grootere maat te worden.
De almogendheid der hartstogten, het onoestaanbare of ingebeelde van een' vrijen wil, de verachtelijkheid van het menschdom in 't algemeen, het onbewezene van eene Goddelijke Voorzienigheid, het onzekere van eene toekomstige vergelding, en het geoorloofde, ja in sommige omstandigheden verhevene en prijselijke van den zelfmoord (waarvoor echter foscolo zoo wel als göthe zich wachtte, zoodat zij hunne leer geenszins door daden hebben bekrachtigd) - dit alles wordt hier, in den hartstogte-lijkdweependen, geweldig in het hart grijpenden en krachtig-oorspronkelijken stijl van een dichterlijk, tot vertwijfeling vervallen genie, opzettelijk gepredikt. Het ware en valsche, het goede en verfoeijelijke, het verhevene en het ijzingwekkende zijn hier onafscheidbaar zamengesmolten. De beroemde cesarotti betuigde: ‘Ik lees den Ortis zeer afgebroken - van tijd tot tijd moet ik adem scheppen, om niet door de menigte der idéën, beelden en gevoelens verdrukt te worden, met welke hij mijn hart en mijnen geest overstelpt. Ik wil over den Ortis niet wijdloopig spreken. Slechts een paar woorden. Het is een werk, door het genie in den aanval eener heete koorts ontworpen, van eene moorddadige verhevenheid en van eene vergiftigende voortreffelijkheid. Met leedwezen zie ik, dat het een werk is, uit het hart des Schrijvers ontsproten, en dat smart mij juist het meeste; dewijl ik vrees, dat aan zijn binnenste een kankerachtig, ongeneeslijk kwaad knaagt.’
Volkomen vereenigen wij ons met dit gevoelen. Alde-