| |
Hendrik d'Effiat, Marquis van Cinq-Mars; een Tafereel van het Fransche Hof en der Fransche Zeden onder lodewijk XIII. Naar het Fransch van A. de Vigny; door de Schrijfster van de kleine Pligten. II Deelen. Nieuwe Uitgave. Te Amsterdam, bij M.H. Schonekat. 1833. In gr. 8vo. VIII, 297 en 350 bl. f 4-80.
De wijze, van welke men zich in onzen leeftijd bedient, om het lezend Publiek met den geest en de hoofdgebeurte- | |
| |
nissen van vroegere tijdvakken der Geschiedenis bekend te maken, door die met het ingekleed en opgesierd verhaal der lotgevallen van eenigen persoon van ondergeschikten rang, uit een dier tijdvakken, te verbinden, heeft hare voor- en nadeelige zijde. Zij is nuttig, wanneer de onderhoudende lezing der inkleeding de zucht tot de meer ingespannen beoefening der zuivere Geschiedenis, en de nasporing der historische waarheid, opwekt; zij wordt nadeelig, wanneer men zich met de inkleeding vergenoegt, en, bij het herdenken, de waarheid met die inkleeding verwart.
Het spreekt dus van zelf, dat die der bedoelde Tafereelen de voorkeur boven de overigen verdienen, welke het naast aan de Geschiedenis blijven, ons het best in het gekozene tijdvak verplaatsen, en met deze hoedanigheden het aandachtboeijende, levendige en leerzame van een' goeden Roman vereenigen. De zamenvoeging van dit alles is het, wat w. scott tot Meester in dit vak gemaakt heeft, en wat hem in enkelen onzer Landgenooten gelukkige navolgers schijnt te zullen geven.
Van eenen Franschen Romanschrijver zal men welligt in dit genre niet veel grondigs en goeds verwachten; en daarom eischt de billijkheid te meer, dat wij op dit werk, korteling onder den titel van cinq-mars, of eene Zamenzwering onder lodewijk XIII, in het licht verschenen, thans, bij de nieuwe uitgave, van eenen eenigzins gewijzigden en meer duidelijken titel voorzien, het Publiek opmerkzaam maken.
Het verplaatst ons in de dagen, toen de listige en heerschzuchtige arnaud duplessis, tot den rang van Hertog en Kardinaal opgeklommen, onder den naam van de richelieu, een bijna onbeperkt bewind over Frankrijk uitoefende, en den zwakken lodewijk XIII het kwade, gelijk vroeger sully 's Vorsten Vader, den welwillenden hendrik, het goede, deed ten uitvoer brengen. Door het vernederen der, vroeger zoo magtige, Parlementen; het opschorten en gevangennemen van de leden der Geregtshoven; het wegschenken der eerste ambten aan karakterlooze gelukzoekers; het vervolgen dier Rijksgrooten, welke hunne stem tegen hem durfden verheffen; het uitmergelen des volks door velerlei pachten en lasten, had hij zich vijanden onder allerlei standen verwekt, en onder deze vijanden schaarde zich lodewijk's Grootstalmeester, hendrik, Zoon van den Maarschalk d'effiat, in de Geschiedenis meer bekend onder
| |
| |
den naam van cinq-mars. Deze is het, wien de bekwame Schrijver gekozen heeft, om met het ingekleed verhaal zijner lotgevallen dat der voornaamste gebeurtenissen in de laatste jaren van richelieu's bestuur te verbinden. Wij volgen hem, van dat hij, in 1639, het ouderlijk kasteel van Chaumont verlaat, om zijne krijgs- en staatkundige loopbaan in te treden, tot dat wij, ruim drie jaren later, de zamenzwering tegen den Kardinaal-Hertog zien mislukken, waarvan hij de hoofdaanlegger en een der voornaamste slagtoffers was; en zoo vindt de Schrijver gelegenheid, om ons den beuzelachtigen lodewijk XIII, die (IIde D. bl. 114) zijne gehoudene gesprekken over jagthonden en kremsvogeltjes woordelijk opschreef, en ze jaren later zijnen gunsteling, te midden van een allerbeslissendst onderhoud, voorlas; den koelbloedigen, valschen en huichelenden richelieu, die zich (ald. bl. 236) met de verraderlijke spelen van jonge katten vermaakte, terwijl hijzelf op den val zijner slagtoffers loerde; den zwakken gaston van orleans, 's Konings Broeder, die zijnen naam tot een ontwerp leende, dat hij uit angst verried; den vurigen Hertog de bouillon, den edelaardigen de thou, en verscheidene andere bekende personen uit de Geschiedenis, van meer nabij te leeren kennen. Deze karakterschilderingen zijn geestig en doorgaans waar, enkele echter wat te veel overdreven, b.v. dat van gaston, die ook hier wel bij de uitkomst toonde, de vereischte geestkracht te missen, om aan het hoofd eener onderneming te staan, die den sluwen richelieu konde doen vallen, maar zich echter vroeger reeds te vele malen (waarvan de Schrijver zwijgt) tegen diens heerschzucht verzette, om zulke bespottelijke uitersten van zwakheid in hem waarschijnlijk te kunnen doen achten, als tot welke wij hem hier, o.a. IIde D. bl. 24 en
81, zien vervallen. Wel is waar, de Geschiedenis levert meer voorbeelden op van hoogst onbeduidende menschen, wier naam aan het hoofd eener krachtige onderneming prijkte; maar indien het zich historisch laat bewijzen, dat gaston, toen de groote zamenzwering tot stand moest komen, zich haastte, om de hoepelrokken der Spaansche dames en den benijdenswaardigen pastei-dwerg des Spaanschen Konings tot onderwerp zijner gesprekken te maken, dan had het wikkelen van zulk eenen man in hunne geheimen den eedgenooten moeten doen voorzien, wat de uitkomst hunner poging zijn zoude.
| |
| |
Wat den hoofdpersoon der Geschiedenis betreft, hij zal niet nalaten bij de liefhebbers en liefhebsters der Romanlectuur belangstelling te verwekken, en mag zulks, als zoodanig, doen; ofschoon hier de aanmerking van toepassing is, met welke wij onze Recensie openden, dat men te zorgen hebbe, geen Historischen Roman met de daadzaken der Geschiedenis te verwarren. Immers, men zoude zich zeer bedriegen, door den minnehandel tusschen cinq-mars en de bekende Mantuesche Hertogin maria de gonzagues, naderhand Koningin van Polen, voor historisch waar te houden; terwijl men tevens, van de andere zijde, bekennen moet, dat de Schrijver zich van deze verdichte omstandigheid uitmuntend bediend heeft, om de belangstelling in den hoofdpersoon te verhoogen, de vereenigde werking van liefde en staatzucht in eenen vurigen en moedigen jongeling, en den tweestrijd tusschen liefde en ijdelheid in het hart eener jeugdige Vorstin, te schilderen, en aan de uitkomst des verhaals eene treffende wending te geven.
De vrees voor de nadeelen eener schets der Fransche zeden, in het opgegevene tijdvak, uit de pen eens Franschen Romanschrijvers, doe niemand dit werk ter zijde leggen. Behalve dat de kiesche smaak der waardige Schrijfster van de Kleine Pligten, die zich als Vertaalster er van bekend maakt, genoegzamen waarborg tegen alle onzedelijke strekking oplevert, zoo durven wij gerust verzekeren, dat dit Tafereel geenerlei ongeregelde hartstogten opwekt; in de liefde, die het schetst, geenszins het overdrevene onopgemerkt doet blijven; edele beginselen van Godsdienst en Vriendschap - hoezeer beide naar den geest dier tijden gekleurd - aanprijst; den afkeer tegen meer dan ééne ondeugd, die het geluk der Maatschappijen en Gezinnen verstoort, in levendig geschetste tooneelen opwekt, en op vele plaatsen uitmuntende lessen van voorzigtige wijsheid, en schoone gezegden en uitspraken, bevat. Het beviel ons, onder anderen, in dit boek, dat, terwijl heerschzucht, door Priesterlist bemanteld, en alle eigenbatig misbruik van gezag, daarin naar waarde worden gebrandmerkt, tevens al het gevaarlijke en onberadene van door jeugdige eerzucht aangeblazene ondernemingen, die de algemeene rust in gevaar brengen, wordt aangetoond; en dat de Schrijver de hartelijke belangstelling in zijnen held weet gaande te houden, zonder hem tot eenen Heilig te verheffen, of zijne feilen te bemantelen.
| |
| |
Er zouden, buiten de aanwijzing der reeds genoemde vrijheden tegen de historische waarheid, die echter elders weder door het beroep op weinig bekende officiéle stukken worden opgewogen, nog wel andere aanmerkingen te maken zijn; dan welk werk, vooral van dezen aard, is daaraan niet onderhevig?
De bewerking der Hollandsche vertaling viel bekwame handen te beurt. Enkele Gallicismen zijn echter der kundige Vertaalster nog ontsnapt: ‘die gestrenge houding, die gij haar kent, (que vous lui connaissez) IIde D. bl. 182, zoude in geen oorspronkelijk werk dus door haar geschreven zijn, evenmin als zij daar het tegenwoordige deelwoord zoo dikwijls, als hier voor den verledenen tijd des werkwoords, zoude gebezigd hebben. Deze kleine overijlingen zijn door een aantal geschiedkundige Ophelderingen, aan het slot des IIden Deels, en door eenige Noten, ouder aan de bladzijden, rijkelijk vergoed; en dit een en ander helpt het zijne er aan toebrengen, dat de lezing van dit boek, met meerdere ruimte dan die van vele andere voortbrengsels van vreemden bodem, in uren van verpoozing, kan aanbevolen worden.
Bij de medelijdende minachting, die jegens eenen lodewijk XIII, en de diepe verachting, welke van eenen richelieu, onder de lezing van dit boek, bij hem worden opgewekt, zal de Nederlander niet nalaten, met dankbaarheid aan God, vergelijkingen ten voordeele van onzen Vorst en die zijner eerste Staatsdienaren te maken, welke, in stede van elders het oorlogsvuur aan te blazen en hun Vaderland te helpen uitmergelen, zich aan de spitse stellen, om den vrede, met behoud van de eer des Vaderlands, te verwerven.
Onzen h. de groot, in 1641, aan de letterkundig-galante zamenkomsten by de Parijsche Hetare marion delormes te doen deelnemen, zal wel eene veel gewaagde vrijheid zijn.
Eenen wensch mogen wij, ten besluite, niet onderdrukken, dat namelijk de Vertaalster zich niet zoo geheel bezig houde met overzettingen, dat zij daardoor zou verhinderd worden, om ook in het vak van den Geschiedkundigen Roman, in hetwelk zij reeds met zoo veel verdiende toejuiching als Schrijfster werkzaam is geweest, meerdere oorspronkelijke vruchten van haren geest onzen Landgenooten aan te bieden.
|
|