worden met alle de stoffelijke zelfstandigheden, ligchamen genoemd, die wij door onze zintuigen in het uitgebreide gebied der schepping kunnen waarnemen, en van de krachten, die op deze ligchamen en waardoor ook deze ligchamen onderling op elkander werken.’ Zoude dus de wetenschap, welke een overzigt van het geheel geeft, niet vooraf dienen te gaan, eer men derzelver gedeelten gaat beschrijven?
Vergeten wij echter niet, dat het eene Handleiding is voor Apothekers Leerlingen, die meestal van een grondig en hooger onderwijs verstoken blijven. Kan het onderwijs niet op den ruimen Akademischen voet geschoeid, en geregeld van het eene tot het andere overgegaan worden, terwijl men de wetenschap in haren geheelen omvang zich tracht eigen te maken, dan is het beter, eenen meer empirischen weg te volgen. Geleerden zijn er noodig; maar er is nog meer behoefte aan voor derzelver vak bruikbare menschen. Deze trachte men op de bestmogelijke wijze te vormen. Zoo meent Rec. van zekere wetenschappelijke inrigting gehoord te hebben, waar gebrek zal bestaan aan hetgeen noodig is, om de Natuur- en Scheikunde proefondervindelijk te onderwijzen. Desniettegenstaande begint men van het hooger natuurkundig onderwijs af, zonder toestel, zonder proefnemingen, met het gevolg, dat er in die inrigting, langs dezen weg, nog nooit een goede Natuurkundige of een wezenlijk bruikbare Scheikundige zoude gekweekt zijn! Rec. kan er niet genoeg over oordeelen, maar wenschte, dat dergelijke misbruiken, indien zij bestaan, niet geduld, noch jonge lieden aan dergelijke verkeerde begrippen opgeofferd wierden.
Vinde het onderhavige werk zijne aanprijzing door het nut, hetwelk er door gesticht worde: dit zal de beste belooning voor den onvermoeiden Schrijver zijn.