Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Cholera verdedigd. Naar het Hoogduitsch van Dr. Mises. Te Amsterdam, bij H. Frijlink. 1833. In gr. 8vo. Praeludium IV, 106 bl. f : - 90.De Cholera verdedigd - dit opschrift heeft de Vertaler verkozen, terwijl de titel van het oorspronkelijk in het Hoogduitsch geschrevene werkje luidt: Schützmittel für die Cholera. De cholera verdedigd (?!) deze titel zal bij menigeen | |
[pagina 475]
| |
nieuwsgierigheid en verbazing wekken en voortbrengen. Het zal velen, dien het als aeneas ging, gelijk dit virgilius beschrijftGa naar voetnoot(*), toen zij de aanwezigheid der Cholera vernamen, zonderling in de ooren klinken. Maar, gelijk men zegt, de uitersten staan het digtst bijeen. Hetgeen voor den een' een voorwerp van schrik is, wordt dikwijls voor den ander' een onderwerp van spotternij. Wanneer de een in den angst de vrees overdrijft, denkt de ander, dat daartegen geen beter middel is, dan den lachlust op te wekken. En het gelukt dikwijls eerder, de menschen door spotternij, dan door ernst en overtuiging, tot rede te brengen. Er zoude echter nog al het een en ander tegen het bezigen van zulk een middel in te brengen zijn, vooral voor de ernstigen en gemoedelijken; maar wanneer wij op het einde der Voorrede vernemen, dat deze brochure volstrekt humoristisch voor de Cholera tegen de Artsen geschreven is, dus niet voor het algemeen, zoo kan men deze bedenkingen althans ter zijde stellen. De Artsen mogen toezien! Maar, om met Sir hudibras te redeneren, die, krachtig in argumenten, kon bewijzen, dat een mensch geen paard is, en een edelman evenwel een uil kan zijn, zoo zullen de menschen toch mede hun algemeen deel kunnen nemen van hetgeen eigenlijk den Artsen in het bijzonder toegedacht is en toegerekend wordt, daar men mede zoude kunnen bewijzen, dat een Arts een mensch behoort te zijn, indien ook alle menschen geene Artsen mogen zijn. Wanneer van Artsen het denkbeeld is uitgegaan, om als 't ware in het groot de smetstoffen in de lucht weg te nemen, te verdelgen, landstreken met berookings-toestellen in het groot te omzetten en zoo alle besmetting af te weren, dan gingen zij in hunnen ijver te verre. Maar, wie bragt hen daartoe? Het geklaag, de vrees, de angst der menschen. Voor zichzelven behoefden zij niet zoo verre te gaan; want, onder de weinige voorregten, aan hun beroep verbonden, is dit echter wel het voornaamste, dat zij doorgaande voor besmetting minder vatbaar zijn of worden. Hun dagelijksch verkeeren aan ziek- en sterfbedden doet hen gemeenzamer worden met het denkbeeld aan den dood; bij den wensch, om voor hunne betrekkingen te mogen blijven le- | |
[pagina 476]
| |
ven, vreezen zij echter het oogenblik niet, hetwelk ook hen kan afroepen; en zij blijven gerust, vertrouwende op Hem, in wiens hand hun adem is, terwijl zoo vele anderen eene laffe, kinderachtige vrees aan den dag leggen voor hetgeen eenmaal eene onherroepelijke wet voor allen is geworden. Niet een iegelijk is het echter gegeven, het juiste midden te houden van het bekende: Bemin het leven en vrees den dood niet. Zij, die het eerste overdrijven en daardoor de laatste vergrooten, maken zich, indien al niet ergerlijk, dan toch bespottelijk. De tijden, toen de Cholera aanstaande was of zich begon te vertoonen, hebben ruime stof tot bijtende satyre opgeleverd. De Artsen hebben het hunne bijgedragen, en zoo heeft het Dr. mises niet aan het noodige tot het schrijven zijner satyre kunnen ontbreken. Ons oordeel in het algemeen over dit geschrift zullende zeggen, zoo kan men den Schrijver (wie hij eigenlijk is, is ons geheel onbekend; ook is dit het eerste zijner voortbrengsels, hetwelk onder ons oog komt) humor niet ontzeggen. De geestigheid is doorgaande wel volgehouden; zij daalt slechts zelden tot platheid, maar vervalt wel eens in het gebrek der overdrijving. Het is evenwel wat veel gevergd, de geestigheid door vierentachtig bladzijden zonder daling of rijzing vol te houden. In hoe verre hij de jean paul der Natuurfilozofie genoemd zoude kunnen worden, verdiende wel eenige meerdere omschrijving. Dat hij vele overeenkomst met wijlen den schranderen en vernuftigen Hoogleeraar vosmaer zoude hebben, kan niet anders, daar alle Humoristen naar elkander als broeders gelijken; wij zouden echter vosmaer boven Dr. mises stellen, als die geene brandnetels teelde, en vooral, hetgeen hem nog onlangs en met regt tot grooten lof is toegerekend, dat men zich niet herinnerde, dat hem ooit iets ontsnapt was, wat naar profaniteit riekte.Ga naar voetnoot(*) Vosmaer onthaalde op schotels gewonen kost, maar op zijne wijze met zout besprengd, dat men ze hartig vond, zonder over ziltigheid te klagen. Het werk is in zeven Afdeelingen verdeeld. De eerste is als eene soort van Inleiding te beschouwen. De tweede houdt zich bezig met het vraagstuk, of er te veel menschen op de wereld zijn. Hier zal men op eene geestige wijze de beantwoording kunnen zoeken der bedenkingen van | |
[pagina 477]
| |
den beroemden Ridder j.r.l. de kirckhove, dit de kirckhoff, vroeger ook genaamd geweest kerckhoff.Ga naar voetnoot(*) Hij, de oorzaken optellende, waardoor de bevolking schijnt toe te nemen, komt tot het denkbeeld, of zij de grenzen (welke?) harer hulpmiddelen niet zoude kunnen overschrijden. Dien ten gevolge zoude men de Choleramorbus Asiatique voor den liefderijken moerasvogel van den Heer mises kunnen houden, in wiens wijsgeerige redenering men een middel tegen de overbevolking zoude kunnen vinden. De menschlievendheid der Artsen doet intusschen wél, door dergelijke wijsgeerige hersenschimmen zich niet te laten in slaap wiegen, noch van haar groot doel aftrekken, en het der Cholera, van wege de vrees voor overbevolking, gewonnen te geven. Liever schiete zij met grof geschut en de grootste harer pillen op den moerasvogel! Tot nog toe komt het ons voor, dat de grooten der aarde, door het voeren van oorlog, de overbevolking hebben getracht, tijdig of ontijdig, voor te komen. Dit tweede Hoofdstuk, of hoe men het noemen wil, bevat vele gewigtige waarheden; en het schijnt meermalen, of de Cholera meer als voertuig is gebezigd, om sommige zaken aan den man te brengen, dan wel als hoofdpersoon op te treden. Het hoofddenkbeeld in het derde deel schijnt te zijn, dat de maag van den mensch met zijne goedkeuring tot het eigenlijke moeras wordt (bl. 30), waar de vogel het liefst nestelt. Wat echter het leggen van pleisters op den mond betreft, om der Cholera het binnentrekken te beletten; van dezen, anders voorzeker heilaanbrengenden(!) maatregel verzoeken wij, ter liefde van de schoone kunne, goedgunstig verschoond te mogen blijven. Tot zulken duren prijs willen wij ons behoud niet koopen. Laat ons toonen, geene zulke grove egoïsten te zijn! - In de vierde Afdeeling krijgen de Machines en Machineriën eene beurt, en worden de voordeelen, den handel door de Cholera aangebragt, treffelijk geschilderd. Doch onder allen, op welke de Cholera haren horen van overvloed heeft uitgegoten, behoort den Artsen, Droogisten en Apothekers de eer eener bijzondere vermelding. Met regt worden hiertoe twee Afdeelingen afgezonderd. De Geneesheeren worden eershalve op den voorgrond geplaatst, en kunnen bij het opmaken der balans voor het batig saldo voegelijk niet in den derden rang geplaatst worden. Het is te wenschen, dat, bij de herziening | |
[pagina 478]
| |
der Patentwet, dit niet onopgemerkt moge blijven; want onder eene geringe klasse gerangschikt te worden (zie de Patents-klassificatie) en toch veel te moeten betalen, strijdt tegen alle beginselen van welvoegelijkheid, welke ook bij de schatkist niet uit het oog mogen verloren worden. Welk eenen oogst ook de Cholera moge opgeleverd hebben, der Artsen koorn heeft niet welig gebloeid. Alles was te schielijk afgeloopen, om vele bezoeken te kunnen afleggen. Wat zeggen die enkelen, wien snuifdoozen, horologiën en ringen zijn te beurt gevallen! Parkementen zijn niet meer dan een keurig voedsel voor de motten. Indien de Apothekers - menschen, die verdiensten op prijs weten te stellen - den Droogisten nijdig zijn geworden (bl. 50), laten zij een voorbeeld aan de Artsen nemen, die hun en den Droogisten de verdienste niet misgund hebben. De, zoo men zegt, meer en meer toenemende tering zoude nimmer zulk een' aftrek in de gomma gebragt hebben, als de Cholera in kamillen, vlier, kruizemunt enz. Laten zij den buit in vrede deelen, en, terwijl de een zijnen Gaper met vergenoegde trekken laat opschilderen, zette de ander een' verzilverden vlierstruik of een' bundel vergulde kamilbloemen boven de deur van den winkel. Wat ons echter het meeste genoegen doet, is dit, dat den Heeren Boekhandelaren, van wege de door de Cholera zich uitgebreid hebbende Letterkunde, ook een voordeeltje is geworden. Na de Romans is, in dezen tijd, waarover zij zoo weemoedig klagen, zeker door niets beter een broodje verdiend, dan door het Cholera-geschrijf; tot op de tijdschriften heeft zij eenen weldadigen invloed uitgeoefend. - In een aanhangsel geeft de Schrijver, op den koop toe, vierenvijftig gevoelens der Geneesheeren omtrent den zetel en het wezen of de naaste oorzaak der Cholera. Het tweede bijvoegsel bevat 51 - zegge eenenvijftig verschillende gevoelens omtrent de contagieuze, miasmatische, epidemische enz. natuur der Cholera. Deze opgaaf, met de voorgaande, beide van 1832, kan heden gerust verdubbeld worden; hebbende tot het artikel: twist over de al of niet besmettelijkheid, ons Land mede ruim bijgedragen. En hiermede stappen wij van dit werkje af, den Schrijver verzekerende, indien ooit deze beoordeeling onder zijn oog mogt komen, dat hij evenwel van ons de verzochte mededeeling van onze gevoelens, aan welke wij echter de nieuwheid niet gaarne zouden betwist zien, niet te wachten heeft. | |
[pagina 479]
| |
Wij zullen hem hiermede niet tot het leveren van een bijvoegsel noodzaken. Het ware ook der moeite niet waardig. Uit onszelven toch zouden wij er de geheele geschiedenis (Praeludium, bl. II.) en geneeswijze der Cholera niet bijgevoegd hebben; en zonder deze, wat zoude er van menig werk over de Cholera, en ook van het onze, bij al de nieuwheid, overblijven?! |
|