| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Verhandelingen, rakende de Natuurlijke en Geopenbaarde Godsdienst, uitgegeven door Teyler's Godgeleerd Genootschap. XXXIste Deel.
(Vervolg en slot van bl. 418.)
Naar het gevoelen des Heeren gratama, was de Christenwereld in de XVIde Eeuw, aan vele oorden, rijp geworden voor eenen aangelegen stap ter geestelijkzedelijke ontwikkeling, en getuigen metderdaad het inen uitwendig bestaan zoo wel, als de leer en inrigtingen der Protestantsche Kerk, den blijkbaren invloed van gezegd beginsel. Ziet daar den ruwen omtrek van het veld, dat deze Verhandeling ter beschouwing aanbiedt, en dat den Lezer verscheidenheid van stoffe te over belooft, waarbij de ervaren Schrijver den vriend van waarheid en Godsdienst doet stilstaan en deszelfs aandacht weet te boeijen. Zoo hebben wij hem vergezeld; maar bepaaldheid van ons bestek wederhoudt ons, meer dan eenige voornamere punten op te geven, die wij in het breede uiteengezet, naar vereisch gestaafd en betoogd vonden.
Rijp was men geworden voor betere kennis en zedelijke vorming, maar, wegens duistere begrippen van onze Godsdienst, geenszins zoo verlicht, dat de mensch een verhelderd inzien ontvangen kon. Van hier, ‘dat zulke ingewikkelde leerstellingen, als de Moederkerk vasthield, zoo misvormd als zij waren, in de Protestantsche zijn overgegaan.’ In het algemeen, daarentegen, ontwikkelde zich, met de Hervorming, omtrent den Zaligmaker en zijn Rijk, wegens de Gemeente, wier Hoofd Hij is, in één woord, betrekkelijk de stichting des Heeren, of zijne Kerk, en de bronnen, waaruit zijne leer en wet te kennen zijn, een waardiger begrip en duidelijker licht. Te dezen moest het droevig verbasterd en
| |
| |
wanstaltig zinnelijke plaats maken voor het geestelijke en ware. Het oppergezag des Pausen, de knevelarij der Geestelijkheid, en het Monnikenleven, verwekten openbaren aanstoot; en menigerlei gebreken in de Moederkerk werden duidelijker ingezien, naar gelange de Gemeente van de Hervormers voorlichting ontving uit de Gewijde Boeken, zoo wel door overzetting der Schrifture, als door het prediken in de landtale. Bij het openen dier echte en zuivere bron van Christelijke Godsdienstkennis, viel het troebele, vervalschte en verderfelijke der overlevering, van waar de Moederkerk grootendeels hare inzettingen en gebreken ontleend had, te sterker in het oog. Zoo daagde er met den voortgang van het Protestantismus, dat zich van de kluister der Hierarchij losrukte en allengs ontwikkelde, eene nieuwe gedaante van eerdienst en vrijere kerkordening. Onkunde, gehechtheid aan het oude, of blind vooroordeel, moest eigenaardig een' luiden kreet verheffen tegen de Hervorming; en daar het Hof van Rome onvermogend was, om het opkomend licht der waarheid te verdooven, greep het ten laatste naar zwaard en banbliksem, ja riep het blinde bijgeloof van Katholijke Natiën tot eenen gruwzamen Godsdienstkrijg op tegen verketterde Medechristenen. Onder deze en soortgelijke, ook herhaalde worstelingen, vestigde zich aan vele oorden de Protestantsche Kerk, in haar bestuur en menigerlei inrigtingen met meerder of minder verschil gewijzigd, naar gelange zich Vorsten voor hare zaak in de bres stelden, of wel de Volken zelve strijd voerden voor de vrijheid van het geweten. Aanvankelijk hadden gewis de Protestanten slechts één doel, om den Bijbel tot het rigtsnoer aan te nemen van hun godsdienstig geloof en leven. Maar, schoon allen het hoog en verbindend gezag van het geschreven Woord erkenden en het ongoddelijke der aloude Overleveringen verwierpen, bij het handhaven der vrijheid van eigen onderzoek en oordeel ontstond weldra, en
in lateren tijd, verschil van Schrift-verklaring en gevoelens, zelfs onder de meest beroemde
| |
| |
vraagbaken der menigte. Dan, welk een twist er daagde onder de Hervormde Christenen, omtrent de gronden der Evangelische waarheid en hare Zedewet bleef zich slechts ééne stem verheffen. Gelijk van ouds, voerde men in de scholen, helaas! nu ook voor den volke, bitteren strijd over duistere leerbegrippen of weinig belangrijke punten. Luther en calvijn gaven inzonderheid den toon bij het tweetal meest uitgebreide en aanzienlijke Kerkgenootschappen, waarbij hunne Geloofsbelijdenissen ten grondslag gelegd zijn. Inzonderheid wegens het Avondmaal liepen die Hervormers uiteen; en bij herhaling merkt de Heer gratama in den eersten eene te sterke overhelling op naar het dwaalbegrip der Moederkerk, en prijst hij daarentegen in den anderen deszelfs verder gevorderde geestelijk-zedelijke ontwikkeling. Even min als wij den Eerw. weydman gevolgd zijn in het verslag omtrent de overige Afdeelingen der Protestantsche Kerk, kunnen wij ons te dezen inlaten met den Regtsgeleerden Schrijver, die, schoon hij veel goeds hier leverde, vooral met opzigt tot de Doopsgezinden heeft moeten onderdoen voor eenen Mededinger, bij dat Genootschap aangelegd en tot den Leeraarstand bevorderd. De socinussen beschouwt hij niet als verachters van het gezag der H. Schrift, maar van de Kerk, wier aanstootelijke gebreken zij met velen in Italië verfoeiden; en gaarne geven wij onze goedkeuring aan deze uitspraak: ‘Leerde men ook over het algemeen in de Hervormde Kerk meer het zuivere Evangelie, in plaats van door de Kerk, dat is, door den mensch, in vroeger eeuw bepaalde begrippen, dan zouden wij hedendaags niet zoo veel van zoogenaamde Naturalisten hooren.’
Voorts, om den wezenlijken en gezegenden invloed van het beginsel der Hervorming duidelijker te doen in het oog vallen, schetst gratama een dubbel tafereel. In het eerste teekent hij de zinnelijke Eer- en Offerdienst in de Roomschkatholijke Kerk, met hare Priesters van onderscheiden rang, en den voortgang der verbastering,
| |
| |
waardoor het geheel harer instellingen tot ijdele pralerij en een doelloos werk ontaardde. Krachtig steekt hierbij de eenvoudigheid af der inrigtingen en zeden in de Protestantsche Kerk, vooral bij die der Hervormden. Daarentegen belooft deze een' meer duurzamen en stichtenden indruk te maken op de vergadering der geloovige en vrome Christenen; en wat dezelve verliest aan mystieke gewaarwordingen uit hetgene oog en oor gevangen neemt of verrukt, dat wordt haar vergoed door den regtstreekschen invloed op verstand en hart, en dubbel opgewogen in het doeltreffende, om, door gezang, aanbidding en prediking des Woords, God te dienen in geest en waarheid.
Bij zulk eene algemeene beschouwing bragt evenwel het voorstel mede, dat andere aangelegene, dan toch meer bijzondere punten gevoegd werden, waarin zich het beginsel der Kerkhervorming geopenbaard had. Zoo geschiedt hier melding van den ongehuwden staat der Geestelijken, de Beeldendienst en de zeven Sakramenten; allen inrigtingen, waarvan de Schrijver niet reden getuigt, dat dezelve, met den voortgang der ontwikkeling nutteloos geworden zijnde, hierom, met uitzondering alleen van Doop en Avondmaal, niet opgenomen werden in de Protestantsche Kerk. Maar, schoon beide deze plegtigheden, als geheiligde instellingen des Heeren, voor eene Onroomsche en Roomsche Christenheid belangrijk zijn en blijven moeten, hare denkwijze, vooral omtrent het geheimzinnige der laatste, van het Evangelisch doel te eenemaal vervreemd, is het hoofdpunt des geschils geworden bij de Hervorming. Te dezen is het overbekend, hoezeer het Pausdom het gedenken aan den dood des Gekruisten tot een Misoffer, en de toezegging of het uitzigt op den rijkdom van Gods genade voor boetvaardigen verzinnelijkt, misvormd, en bij het prediken van den aflaat tot een voorwerp van geldzucht en bron van zedebederf verlaagd heeft. Wij behoeven er niet bij stil te staan; hoezeer wij aan het einde der Afdeeling met genoegen dit stuk naar eisch uiteengezet,
| |
| |
en de verbeteringen aangetoond vonden, waardoor de Protestantsche Leer en Kerkzeden, hier meer, daar minder, gunstig afsteken bij al het misbruik, in de duistere Middeleeuwen ingedrongen onder de Katholijken.
Maar, uitgaande van het beginsel eener geestelijk-zedelijke ontwikkeling bij de Hervorming, en tot tweemalen met lof gewagende van calvijn's waarlijk beter inzigt, dan dat van luther, omtrent het Avondmaal, zou het misschien niet te onpas geweest zijn, zoo de Heer gratama ook met een woord tot eer van den Nederlandschen Hervormer menno en deszelfs pogen gewaagd had, om beide de plegtige instellingen des Heeren van het misbruik der eeuwen te zuiveren, en op Evangelisch gezag tot haar eenvoudig en verheven doel terug te brengen. Maar dit hier in het voorbijgaan. Liever, daar ons verslag ten einde loopt, willen wij nu, tot aandrang van ons reeds aangeduide oordeel, over de betrekkelijke waarde dezer Verhandelingen nog iets te berde brengen.
Als een overzigt of wijsgeerige beschouwing van het voortgaan der Kerk in godsdienstige of geestelijk-zedelijke ontwikkeling, en haar rijpen voor eene Hervorming, verdient het stuk van gratama veel lof. En ware het erasmus, of anderen met hem, gelukt, in de XVIde Eeuw, het Pauselijk Hof, de Geestelijkheid, en wie niet al, in eene snoode Hierarchij, te bedwingen, de wereld om te zetten tot heiliging van zeden, of de Kerk in de Kerk te hervormen, wij mogten het daarvoor houden, dat zijn werk beantwoord had aan de Teyleriaansche vrage. Nu mist er iets, dat zekere duisterheid en raadselachtigheid doet overblijven in zijne omschrijving van hetgene hij goedvond beginsel te noemen, en telkens vermeent de Lezer aanwijzing te zullen vinden van de eigenlijke of meer bepaalde drijfveer der nieuwe Kerkstichting. Het wijsgeerig denkbeeld der geestelijk-zedelijke ontwikkeling is te algemeen, om voor het beginsel der Hervorming aangenomen te worden, ja het beantwoordt weinig aan hetgene men doorgaans on- | |
| |
der dit woord verstaat. Het begrip toch, dat men aan een beginsel gewoon is te hechten, brengt mede, dat men zich een bepaald denkbeeld of gevoel voorstelle, dat als de eigenlijke aanvang en grond van eene handeling moet beschouwd worden. Het beginsel der Hervorming moet derhalve ook in een bepaald grondbegrip worden aangewezen, door welks aanneming en vaststelling de geestelijk-zedelijke ontwikkeling des menschdoms is gebleken, en waarvan luther en anderen bij hunne afscheiding van de Roomschkatholijke Kerk uitgingen. Door alleen de geestelijk-zedelijke ontwikkeling des menschdoms in de Christelijke Kerk als beginsel aan te nemen, blijft men staan bij den voortgang van ons geslacht op den weg der volmaking, zonder denzelven tot het einde toe te vervolgen, waar die voortgang zich door eene bepaalde werking, zoo als de
Hervorming was, openbaarde. Gelijk er onderscheid is in de natuur tusschen ontwikkeling en ontploffing (explosie), zoo is het ook in de zedelijke wereld. De geestelijk-zedelijke ontwikkeling des menschdoms in de Kerk zou als beginsel der Hervorming mogen doorgaan, hadden, gelijk wij reeds gezegd hebben, erasmus en anderen vermogende geweest, in hunnen smaak de zaak te bevorderen. Maar eene ontploffing was er noodig, en door geestdrift moest de zedelijke wereld bewogen worden, om de Hervorming daar te stellen. En gelijk een voor de natuur weldadig onweder in de bovenlucht buiten alle menschelijke waarneming bereid wordt, broeit en ten laatste uitbarst, zoo was het in de duistere kloostercel van luther, dat de Onzienlijke eerst hemzelven, daarna de Protestantsche Christenheid hervormde door die Evangelische gronden, of dat beginsel, waardoor de geestdrift ontvlamde, en dat in de Kerk heeft doorgewerkt. De Godgeleerde, die uit den Bijbel, en de ergernissen over den aflaat bij luther en andere Protestantsche voorgangers, het door hen gepredikte leerstelsel van geloof en bekeering als het ware beginsel der Hervorming heeft voorgesteld en bepleit, heeft, naar ons inzien, beter doel ge- | |
| |
troffen, en kan alleen gezegd worden, een eigenlijk antwoord op de vraag geleverd te hebben. Ook meenen wij, dat hierdoor meerdere duidelijkheid, orde en eenheid in het opstel van den Eerw. weydman ontstaan zij, en billijken alzoo de uitspraak van het Genootschap, die aan zijne Verhandeling den voorrang en het gouden eermetaal toewees. Voor het overige zou het ons niet vreemd dunken, dat een verstandig achtgeven op de behoeften van onzen leeftijd in de belangrijke opmerkingen van den schranderen broes (in het tweede deel van zijn laatste werk) over het eigenlijke beginsel der Hervorming aanleiding gevonden had tot het uitschrijven
der prijsvraag, en het is aangenaam te zien, dat de Duitsche Leeraar met zijnen Nederlandschen Medebroeder dienaangaande volkomen overeenstemt.
III. Nog blijft er overig, met de beantwoording van het laatste gedeelte des voorstels onze Lezers, naar eisch van ons bestek, bekend te maken. Na het bewerken van het hoofdonderwerp, konde het niet wel missen, of men had zich voorts onledig te houden, met gevolgtrekkingen uit het beredeneerde af te leiden; en het is te regt onder dien titel, dat weydman de aangelegene opmerkingen, waarschuwingen en raadgevingen besluit, die hij voorts en als ten slotte mededeelt. Bij beide deze Verhandelingen hebben wij alreede zeer lang vertoefd; en, wat ons nog te zeggen overblijft, dient vooral neder te komen op eene ernstige aanbeveling aan de Protestantsche Genootschappen, Gemeenten en Leeraren, om, in het belang der Christelijke Kerk, velerlei wenken en raadgevingen, hier voorkomende, te toetsen en te behartigen.
Over de noodzakelijkheid immers van de Hervorming behoeven wij niet te spreken. Want, alvorens luther optrad, hoe velen zagen in de Katholijke Kerk zelve niet verlangend uit naar verbeteringen, die telkens uitbleven, gedwarsboomd en verijdeld werden! En wederom zijn stout bestaan, en de arbeid der Hoofden van het Protestantismus, vloeide het niet voort uit een vroom
| |
| |
en godsdienstig beginsel? teekende zich daarin niet een ijver, gelijksoortig aan dien der Apostelen? en waarop anders bouwden zij, dan uitsluitend op den Bijbel?
Het is zoo, treurige verschijnselen, waartegen een erasmus huiverde, vertoonden zich aldra; andermaal bragt het vrijmoedig prediken van jezus' naam het zwaard op aarde: maar wie tusschen aanleiding en oorzaak te onderscheiden weet, zal de schuld niet in de leer, of hare verbreiding, maar elders zoeken, en blijkbaar vinden in de verkeerdheid der menschen, in bijoogmerken en zondige driften, en bovenal in den tegenstand der wereld, of het Rijk der duisternis, van waarheid en licht afkeerig. Ten laatste, na het voorbijgaan van dien korten nacht, staat het Protestantismus volheerlijk daar; en de landen, waar de bron des heils meest onbelemmerd en zuiver den volke toevloeit, hoe voordeelig onderscheiden zich deze niet, door geestontwikkeling, maatschappelijken bloei en algemeen verspreide welvaart, boven de Katholijke Staten van ons werelddeel!
Veel moeijelijker valt het zeker, den laatsten slotzin des voorstels op te lossen, en aan te raden, ‘wat de Protestantsche Kerk steeds voor oogen houden moet, om aan zichzelve gelijk en getrouw te zijn, en haren waarachtigen bloei te handhaven en te bevorderen.’ Hier komt, behalve andere meer of min belangrijke wenken, inzonderheid het hoogstaangelegen onderzoek over de Geloofsbelijdenissen ter bane; en ontmoeten wij, wegens dat reeds van overouden tijd in de Christenkerk beproefde, en bij de Hervormers (tegen dank, en schier als een noodzakelijk kwaad) op nieuw gebezigde middel, veel stof tot nadenken, en eene voorzigtigheid aangeprezen, die, onzes inziens, meer zal vereischen, dan zich van menschen laat verwachten, of duurzaam althans het misbruik zal kunnen weren. Vermetel zou het zijn, dit onderwerp door eenen pennetrek te willen beslissen; en wij gevoelden, daarover lezende, bij herhaling groot leedwezen, dat, bij het Godgeleerd Genootschap van teyler, deszelfs vóór weinige jaren verlangd onder- | |
| |
zoek, over het nuttige of nadeelige der Symbolische Boeken, geen doel getroffen heeft, waardoor het ons te dezen aan eene meer regtstreeksche voorlichting ontbreekt. Doch, over de geheele zaak met ernst nadenkende, verdiende het bij ons opmerking, dat één nogtans van de Hervormers, en wel hij, die in ons Vaderland van de Katholijke Kerk zich afzonderde, den Doop der Bejaarden heeft gehandhaafd, zich houdende alleen aan de leer der Schrift. Anders was het daarentegen, ja tot op heden, bij de grootere schare van Protestanten, en hunne wijd en zijd verspreide Kerkgenootschappen. Wat ook de Hervorming in de Kerk van Rome afkeurde, hoeveel zij verbeterde, men hield het kinderdoopen in stand, geheiligd als men dat kerkgebruik beschouwde door een grijs gezag van eeuwen en een diep geworteld godsdienstvooroordeel der
Christenvolken. Buiten den aanhang der bejaard-Doopsgezinden en Baptisten, verheft zich naauwelijks, ook in dezen lateren tijd, eene te weinig gehoorde stem, die het misbruik wraakt, en strijdig keurt met de instelling van den Doop en deszelfs bediening door de Apostelen en Apostolische Vaderen. Ook Rec. is van dat gevoelen; en bedriegt hij zich niet, dan geeft de Kinderdoop bij de Protestanten voedsel tot onderlingen naijver en voortduring der eenmaal bij hen ontrezene kerkgeschillen. Of zoude niet de behartiging der algemeene waarheid, die in christus is, daarbij lijden, dat men onmondigen opneemt en voorbeschikt voor het Augsburgsch, Geneefsch, Hernhuttersch, Engelsch, Presbyteriaansch en Schotsch, of welk ander Geloof daar meer zij, tegenover het Roomschkatholijke? Wij roeren deze snaar, omdat wij, met den Eerw. weydman de eenheid van beginsel in de Protestantsche Kerk erkennende, en voortdurende eendragt, of hare naauwere vereeniging, met allen ernst wenschende, daartoe vermeenden het wederkeeren tot den eigenlijk gezegden Christelijken Waterdoop, en den jongsten last van den verrezen Heilvorst aan zijne volgelingen, met een enkel woord te moeten aanprijzen. Want, om niet hierbij, mogelijk
| |
| |
tot aanstoot van bevooroordeelden, lang te vertoeven, dit achten wij voor nadenkende Lezers genoeg te zijn, dat een hersteld verband tusschen Geloof en Doop, of die openbare hulde van het verheerlijkt Opperhoofd der Kerke, en de vereering van zijnen naam door elken leerling der Apostelen en Evangelisten, allen anderen naam van voorgangers der Gemeenten het meest verduisteren zal; ja dat er ook alzoo, te midden van verschil in gevoelens en denkwijze, een band van broederschap zou gelegd en aangeknoopt worden tusschen de menigte van leden der Protestantsche Christenkerk. Zonder van andere, hier ter plaatse min voegende, voordeelen te gewagen, eindigen wij ons verslag met het uitdrukken onzer hope, dat, vroeg of spade, de tijd, die Godsdienst en geopenbaarde waarheid staande houdt en bevestigt, het gedichtsel van menschen, betrekkelijk den Doop, zal vernietigen en doen verdwijnen.
|
|