dan weder geraken de grijsaard en zijne vrienden gevangen door dit gespuis, of wonen een gevecht bij tusschen de wilde volksstammen der Pawnee-loups en der Tetons, genieten gastvrijheid bij de wilden, varen op eene uitgespannen ossenhuid, of trekken te paard over rivieren, en wat al meer van dien aard den zwerver door eene woestijn kan wedervaren. Het verhaal houdt ook, door het raadselachtige van den eindelijk te verwachten afloop, de nieuwsgierigheid tot het laatste toe gaande. Belangwekkend zijn vele der in hetzelve voorkomende karakters; terwijl wederom andere dienen, om het meer ernstige vrolijk af te wisselen. Tot eene proeve deelen wij een gedeelte mede van een dischgesprek van den ouden Strikkenzetter en zijnen vriend Paul, den Bijenmelker:
‘Daar waren, aan den lagen oever van eene beek, twee lieden in gesprek over de smakelijkheid van een edel bisons bilstuk, dat met de uiterste oplettendheid, zoo als het verdiende, was toebereid. Het was kunstmatig van de aanpalende minder edele vleeschdeelen afgescheiden, in het harige vel, dat de natuur verschafte, gewonden, en behoorlijk aan de hitte van een' gebruikelijken onderaardschen oven onderworpen. Daarna lag het in al de gewone glorie der keuken van de Prairie voor deszelfs bezitters. Het kon zich, in smoutigheid, malschheid en wildsmaak, eene besliste meerderheid aanmatigen boven de geregten der vermaardste koks van Europa, ofschoon het verre was van kunstmatig bedropen te zijn. De twee gelukkige stervelingen, die een' maaltijd houden mogten, waarbij gezondheid en eetlust de smakelijkheid van het heerlijke voedsel der Amerikaansche woestenij nog verhoogden, schenen voor hun voorregt geenszins ongevoelig te zijn.
Snijd meer in het hart van het stuk, jongen!’ zeide de Strikkenzetter; want deze eerwaardige bewoner der woestijn onthaalde den Bijenmelker op het gezegde banket. ‘Snijd meer in het binnenste van het stuk; daar zult gij den waren rijkdom der natuur vinden; en dit zonder behulp van specerijen, of eenige bijzondere soort van mosterd, om daaraan eenen vreemden smaak bij te zetten.’
‘Had ik een kop meede!’ zeide Paul, tot de noodige werkzaamheid van ademhaling stilhoudende; ‘ik zou willen zweren, dat deze maaltijd de hartigste was, die ooit aan een mensch werd voorgezet.’ - ‘Ja, ja! wel moogt gij dezen maaltijd hartig noemen,’ zeide de oude man, op zijne bij-