wijsplaatsen, door den Schrijver, ter bevestiging zijner bijzondere meening, uit de Schriften des N.V. bijgebragt, zoo luttel aan dat oogmerk beantwoorden.
De plaats ontbreekt ons, om dit, ten aanzien van elken aangevoerden tekst, te toonen; ééne enkele proeve moge hier, voor vele, volstaan! - Bl. 8 zegt de Schrijver, o.a.: ‘En Paulus keurt het in zijn eigen persoon goed, dat degene die zich schuldig maakt ter dood, met den dood gestraft worde (Hand. XXVI:11.)’ En nu, wat lezen wij ter aangehaalde plaatse? Ende door alle de Synagogen hebbe ickse dickmael gestraft, ende gedwongen te lasteren: ende boven maten tegen haer woedende, hebbe ickse vervolght oock tot in de buyten-(lantsche) steden. Wij zien in deze woorden van den Apostel niets anders, dan eene openhartige, maar tevens berouwvolle, belijdenis van zijn voormalig woelen en woeden tegen jezus en de uitbreiding van diens Evangelie, hier voor Koning agrippa afgelegd. - Even weinig afdoende zijn de overige gronden van bewijs, bij eene aandachtige lezing der Bijbelplaatsen, uit het N.V. ontleend; vooral wanneer men op deze plaatsen de aanteekeningen van den Hoogleeraar van der palm kan vergelijken. Tevens is het zonderling, dat de Schrijver, in zijn betoog rakende de plaats in Gen. IX, bijzonder op het 6de vers drukt; terwijl, naar onze wijze van beschouwen, in vs. 5 het Goddelijk gezag niet minder klemmend is. Onzes achtens had de Schrijver hier zichzelven en het standpunt, waarvan hij uitgaat, (namelijk Gods gezag, als zoodanig) meer gelijk behooren te blijven, door te betoogen, dat, ook op grond daarvan, dieren, die een' mensch doen sneven, met den dood gestraft moeten worden; gelijk zulks dan ook vroeger, zelfs hier te lande, in gebruik was!
Dan, het is geenszins onze taak, in eene wederlegging van de meening des Schrijvers te treden; echter konden wij niet afzijn, om, met een enkel woord, ons gevoelen te regtvaardigen, dat deze weinige bladzijden de voorstanders van eene tegenoverstaande meening geenszins zullen kunnen overtuigen van de wettigheid der Doodstraf onder eene Christelijke wetgeving. Dan, behalve dit, is 's mans gevoelen uit de Schriften des N.V. niet te verdedigen, en veel minder stellig te bewijzen. Dit laatste is insgelijks het geval met hen, die geenszins onder de voorstanders der Doodstraf begeeren gerangschikt te worden; en in dezen staan partijen volkomen