Hoe Hendrik van Eichenfels tot de kennisse Gods kwam. Eene Vertelling voor Kinderen en Kindervrienden. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. In kl. 8vo. 65 Bl. f : - 30.
Wij zitten met dezen Hendrik van Eichenfels aan den grond. Gaarne zouden wij over dit boekje een gunstig oordeel vellen, en moeten toch met onzen lof uiterst karig zijn. Er is menige goede leering in, die ook wel ter snede en regt geschikt naar de kinderlijke bevatting wordt voorgedragen. Kwam maar die leelijke kluizenaarsgeschiedenis niet tusschenbeiden! - Die leelijke? Wel, het is immers eene mooije. - Ja wel; al te mooi zelfs, en daar hapert het juist. - Hoe zit dit in elkander? - Ziehier, lezer, wat er van zij. Mogen wij een vermoeden opperen, dan is de Schrijver van dit boekje een verlicht Roomschgezinde, en heeft hij, om de jeugd in zijn vaderland, op eene onderhoudende wijze, met de allereerste waarheden van de Godsdienst bekend te maken, dit kinderromannetje geschreven. Dit zoo zijnde, is het den braven man, wiens oogmerk wij gaarne vereeren, niet kwalijk te nemen, dat er in zijne vertelling, bij veel goeds en nuttigs, een en ander voorkomt, dat niet geschikt is voor de Protestantsche jeugd. Daartoe behoort ook, dat hij het kluizenaarsleven in een te behagelijk licht voorstelt. En daar nu het kinderlijk gemoed hierdoor wel eens eene scheeve vouw konde aannemen, - want wat doen jeugdige indrukken al niet af! - die voor deszelfs verdere godsdienstige vorming ligt zeer schadelijk ware, zoo maken wij zwarigheid, dit boekje over het geheel dien lof toe te kennen, welken anders menige daarin voorkomende bladzijde verdient. Het is waar, de inkleeding heeft wel iets, dat veel zweemt naar eene, met harde kleuren afgezette, Duitsche prent; maar kinderen houden veel van zulke prenten, en gaarne geven wij aan den vorm wat toe, als maar de inhoud gaaf is.
Boekbesch. No. VII. bl. 289. reg. 21-23. staat: hoe zoude men dan, de antipathie als eene aangeboren eigenschap beschouwende, niet mistasten, enz. Men leze: hoe zoude men dan, de antipathie als eene niet aangeboren eigenschap beschouwende, mistasten, enz.
Bl. 291 moeten reg. 15-19 niet dáár gelezen worden, maar reg. 23, achter de woorden: aan den afgrond staande.