van de Christelijke Godsdienst, en derzelver ernstige aankleving en beoefening, tegen ligtzinnigen en ongeloovigen. Het verhaal is hoofdzakelijk van den volgenden inhoud: Miss Catharina Dunallan werd tegen haren zin, uit gehoorzaamheid aan haren vader, de echtgenoote van eenen verren bloedverwant, die insgelijks dan naam Dunallan voerde. Ook Sir Dunallan ging deze verbindtenis met grooten tegenzin aan. Maar ook zijn vader had hem vóór diens dood, door eene plegtige belofte, tot het aangaan van dit huwelijk verpligt. ‘De vader van Catharina had altijd vurig gewenscht, dat zijne dochter is het bezit van zijnen titel en van zijne rijkdommen zou blijven; en naauwelijks was zij de kindsche jaren ontwassen, of hij deed haar beloven, eenmaal hare hand te zullen geven aan hem, die de erfgenaam van zijnen rang en van zijne schatten zou worden. Zij beminde haren vader met geheel haar hart, en zij beloofde hem alles, wat hij van haar verlangde. Doch naderhand, toen zij meer leerde nadenken, beschouwde zij een huwelijk met eenen man, dien zij niet kende, en dien zij veelligt nimmer zou beminnen, met afschrik. Zij kon zich niet wederhouden, haren vader van eigenbatige oogmerken te beschuldigen, dewijl hij het geluk van zijn eenig kind in de waagschaal stelde, om aan zijne eerzucht te voldoen; doch met dat al was zij zoo geheel en al door kinderlijke liefde aan hem gehecht, dat zij een dergelijk denkbeeld, hetwelk zij harer onwaardig achtte, van zich poogde te verbannen. - De jonge Dunallan bevond zich op reis op het vaste land. Hij reisde door landen, die, en door den oorlog en door de volksberoerten, verwoest waren, en waar weinig Engelschen zich zouden hebben durven wagen; deze hartstogt, om een zwervend leven te leiden, scheen bij hem, wel verre van te verminderen, meer en meer toe te nemen, en Catharina, die zeer wel wist, dat zijn
vader hem eene dergelijke belofte, als die, welke zij den haren gedaan had, had afgevorderd, begon te vermoeden, dat zijn wederzin tegen een gedwongen huwelijk de oorzaak van zijne langdurige verwijdering was.’ Om kort te gaan, de jonge echtgenooten kenden elkander niet. Vooral dacht Catharina zeer ongunstig over Dunallan. Zij hield hem, wat zijne godsdienstige denkwijze betrof, voor eenen geestdrijvenden dweeper, of, hetgeen nog erger is, voor eenen huichelaar, die zeer groote ondeugden door een godsdienstig uiterlijke wist te bedekken.