Niets blijft verborgen! Uit het Leven van gestrafte Misdadigers, tot leering en waarschuwing. Door J.G. Münch, Hoogleeraar te Tubingen. Uit het Hoogduitsch. Te Groningen, bij J. Römelingh. 1832. In gr. 8vo. 124 Bl. f 1:
Weinige voorvallen zijn er, die zoozeer de algemeene opmerkzaamheid boeijen, als merkwaardige gebeurtenissen uit de lijsstraffelijke regtspleging. In hooge mate wekken zij de belangstelling op; en daar ze aan den eenen kant treffend de kracht des gewetens, ook bij den grootsten booswicht, doen aanschouwen, zoo leveren zij ook vaak proeven op van het bestuur der Goddelijke Voorzienigheid, soms jaren na het gepleegde misdrijf blijkbaar, nu in het ontdekken der onschuld, dan in het achterhalen van den misdadiger. Nergens wordt veelvuldiger bevestigd, hoe soms kleinigheden tot groote uitkomsten en ontdekkingen leiden; en gelijk aldus de bedoelde voorvallen van het uiterste belang zijn voor de kennis van den mensch, zoo kunnen zij ook uitnemend dienen, om afschrik in te boezemen van het kwade, en aan dien onomkoopbaren inwendigen regter te doen denken, welke zoo menigeen dwong, zichzelven te verraden, en te vallen in de handen eener geregtigheid, die hij anders zou hebben weten te misleiden.
Criminalgeschichte, gelijk de Duitschers die met één woord noemen, waren dan ook aan het lezend publiek immer welkom; en wij twijfelen niet, of de titel van het boekje, dat wij hier aankondigen, zal reeds velen tot de lezing hebben uitgelokt. Wanneer wij echter alleen zeggen, dat hier op 124 bladzijden XXXIV voorvallen worden verhaald, dan zal niemand hier eene zeer uitlokkende inkleeding verwachten. Trouwens, het zijn alleen eenvoudige bijzonderheden tot staving van de waarheid, die aan het hoofd des titels staat. Het eene is meer, het andere minder belangrijk. Verscheidene zijn er, welke Rec. wel eens door onzen christemeijer zou willen hooren verhalen, (ofschoon deze zijn fraai talent van vertellen door eene, onzes inziens, te ver gedrevene liefde tot strenge waarheid geweld heeft aangedaan) b.v. No. III, IV en VIII. Van allen kan men zeggen, dat ze de misdaad zonder verschooning ten toon stellen; sommigen herinneren op indrukmakende wijze aan het Godsbestuur, zoo als XVI, XVII, XXXI. Aan de waarheid van XXI en XXIX