in zeker derde, den Schrijver wel aanmoedigen, op den ingeslagen' weg voort te gaan. Op den vorm hebben wij in het algemeen deze aanmerking: Dat de dramatische Legende Ildégonde in proza vervaardigd is, dit is volstrekt niet hinderlijk; maar verreweg de meeste der volgende stukjes zouden veel eigenaardiger in dichtmaat behandeld zijn. Thans zijn die alle zoogenaamd poëtisch-proza. Dit is onnatuurlijk. Als de Dichter b.v. zegt, bl. 146 en 147: ‘Papillons légers et diaphanes au corps de crystal! réves d'amour, revenez, revenez! Vous avez caressé de vos ailes les cordes de mon imagination (?), lyre divine! instrument favori de mon âme! et elles ont donné un accord mélodieux. Oh! je l'entends encore, il vibre encore à mes oreilles,’ enz. dan wil men iets hooren, dat naar een lied gelijkt; maar zulk eenen zang vindt men alleen in verzen, niet in proza. Hoe zonderling is het, eene reeks van élégies te lezen, waar de Dichter telkens wel zegt de snaren te tokkelen, maar, in plaats van geregeld afgedeelde maten, kunstmatig en toch ongekunsteld geleide melodiën, harmonische wederklinking van slotkadansen, ons slechts onbestemde, verward en ongeregeld elkander opvolgende toonen, zonder muzikalen zamenhang, hooren doet! De welluidendste ronding der volzinnen vervangt nimmer de plaats van het vers. Is de aandoening te levendig en afwisselend, om zich aan ééne doorloopende maat of aan één stelsel van maten te binden, men verandere dan somwijlen van rhythmus; men doe dat zelfs hier en daar met een' stouten en verrassenden, doch niet al te schokkenden, maar onmerkbaar
voorbereiden overgang. Zoo doet lamartine b.v. in zijn Chant d'amour, in zijne Poësie sacrée en elders. Dan kan men spreken van sa lyre divine en ses accords mélodieux!
Maar genoeg hiervan. Beschouwen wij eenigermate den inhoud, met aanteekening van hetgeen ons bij uitstek wèl gevalt of gebrekkig voorkomt. Ildégonde is denkelijk niet bestemd voor eenige opvoering ten tooneele. Bij de lijst der personen is de schim van Lancelot, die de ontknooping bewerkstelligt, vergeten. Bl. 28. reg. 5. v.o. moet voor ils sont heureux zeker gelezen worden malheureux. De Legende heeft ons, in haren dramatischen vorm, wèl bevallen. De woorden van Lancelot, bl. 59 en verv., zijn in vele opzigten schoon; maar die voorstelling van dat telkens sterven en herleven in de eeuwigheid is al te zonderling,