Gedichten, op vriendelijke uitnoodiging vervaardigd door de achtingwaardige Dichteres Petronella Moens, en gezongen bij gelegenheid der plegtige viering van het vijf entwintigjarig bestaan des Departements Koeverden, behoorende tot de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, op den 9 April 1833. Te Koeverden, bij D.H. van der Scheer. 1833. In gr. 8vo. 12 Bl. f : - 20.
Waar moet het heen? Door R.H. van Someren. In 's Gravenhage, bij S. de Visser. 1833. In gr. 8vo. 5 Bl. f : - 20.
La Neêlande, Ode, par E.W. van Dam van Isselt, traduite par A. Clavareau. Maestricht, F. Bury-Lefebvre. 1833. 8vo. 7 pag.
De voor den zang beslemde Gedichten van Jufvrouw moens ter opgemelde gelegenheid beantwoorden aan het doel der vervaardiging. Het eerste couplet van het koor, op bl. 7, mist den noodigen zamenhang; maar de fout is ligt te verhelpen. Er staat namelijk:
Hij, die eenzaam (door het duister
Van het uur des nachts verdwaald)
Juicht, wen d' uchtendstar vol luister
Aan de hemelbogen praalt,
Dan toch pronkt het blaauw azuur
Ras met 's daagraads goud en vuur;
Zoo vol vreugd zag 't kroost der wijzen
d' Eedle Maatschappij verrijzen.
Men leze:
Hij, die eenzaam, bij het duister
Van den nacht, was afgedwaald,
Juicht, wen de uchtendstar vol luister
Aan de hemelbogen praalt: enz.
Waar moet het heen? door van someren, is eene Allegorie, waarbij aan de Nederlanders vertrouwen op 's Konings doorzigt en welmeenendheid wordt aangeprezen. Het stukje heeft ons nog al bevallen. Het rijm van dank op lang, voorkomende op bl. 5, is verwerpelijk.