Beeldrijk en zinrijk is het gedicht van den Heer loots: Chassé op het puin der Citadel van Antwerpen. Meermalen hebben wij aangemerkt, dat deze echt vaderlandsche Dichter somwijlen niet geheel van gezochtheid en misbruik der figuren is vrij te pleiten. Dus zegt hij hier in coupl. 4 en 5:
Zoo staat - - een eik - - Tot dat een bliksemstraal, uit spijt,
De grijze kruin van eenen splijt,
En lacht, als hij hem neêr doet vallen.
Dus juicht nu Brit en Gauler blij,
In 't Staatsverbond van bastaardij,
Dat ook hun bliksem hem (chassé) vermande.
Brit en Gauler lagchen dus, d.i. eveneens als de bliksem. Als de Satan? Ja! dat zou kunnen. Maar lagchen als de bliksem? ... Men kan het lagchen aan geenen bliksemstraal toekennen.
Het vers van den Heer beeloo, op den Bededag, is eenvoudig, hartelijk en stichtend; en toch, waar het pas geeft, ontbreekt het er niet aan verheffing en kracht; de aanhef is zelfs hooggestemd.
Het Kasteel van Antwerpen, enz. door roorda van eysinga, bestaat uit een aantal dichttafereeltjes, waarvan geest en strekking lof verdienen. Meermalen ontmoeten wij ook, in deze kleine dichtverzameling, schoone en treffende plaatsen. Nu en dan echter het een en ander, dat meer schittert, dan wel waarlijk beteekent, gelijk, bl. 14, van God:
Hij, wiens adem alle sferen in haar schittrende omzwaai schraagt;
Hij, die 't parelsnoer der schepping aan de almagte vingren draagt.
Elders weder een aantal platte regels, gelijk bl. 20 de woorden van karel X:
Hoort! op heden wordt de vrijheid van de drukpers opgeschort,
Wijl de Kamer der Provincies door mijn magt ontbonden wordt.
Het Volkslied, de Landstorm, door denzelfden, bevalt ons vrij wel; schoon het, voor een volkslied, wat te lang is.
De Ontruiming der Citadel is een vaderlandsch dichtstuk van den Marquis de thouars, waarin zijne eigenaardige verdiensten en gebreken weder doorstralen. Er is gang, ge-