Barnave, door Jules Janin. Dit is eene Duitsche Vertelling, welke eindigt zoo als alle oude Fransche Vertellingen beginnen: Er was eens een Koning en eene Koningin. II Deelen. Te Dordrecht, bij J. van Hontrijve, Jr. 1832. In gr. 8vo. Te zamen XXX en 544 bladz. f 5-30.
De Nederduitsche Uitgever van dit werk heeft het Hollandsche publiek in hetzelve willen bekend maken met eene zoo zonderlinge geestvrucht, als wel ooit uit het brein eens Auteurs is voortgesproten, en tevens een denkbeeld willen geven van den bonten tooi der hedendaagsche Fransche Letterkunde.
Wij weten zeer wel, dat dit werk met een' zekeren ophef in de dagbladen van zekere partij is aangekondigd, en kunnen het ons zeer wel voorstellen, dat dit iemand, die de Fransche Letterkunde beoefent, kan uitgelokt hebben, om het oorspronkelijke werk te lezen. Maar het is daarom nog niet uitgemaakt, dat het geschikt is, om, in onze taal overgebragt, eene nuttige bijdrage tot den voorraad van lectuur voor ons lezend publiek op te leveren. Wat is het dan, dat den Vertaler bewoog, om hetzelve aan onzen landaard aan te bieden? Hooren wij hemzelven: ‘Het werk is geschreven in gloeijende spijt en haat tegen het regerend Huis van orleans, en moet, langs dien bedekten weg, strekken, om de Franschen te doen zien, hoe schandelijk zij de regten van het wettig Stamhuis verguisd hebben,’ enz. Eene bedoeling dus, die zoo geheel vreemd is aan ons volksbelang, moet deze overzetting regtvaardigen? Dit betwijfelen wij, en zouden alleen dan, wanneer het werk aan alle de vereischten van eenen geschiedkundigen roman beantwoordde, de overbrenging van hetzelve kunnen toejuichen. Maar, wat wordt ons hier aangeboden? Een mengelmoes van onbekookte bouwstoffen, van partijdige en hatelijke karakterschilderingen en buitensporige loftuitingen, die, op zichzelve weinig of niet zamenhangende, ingeweven zijn in het verwarde en duistere verhaal van eenen adellijken Duitscher, die de eerste Fransche revolutie en den val van lodewijk XVI en van marie antoinette bijwoonde.