vaderlandsche Geleerden. Neander zegt: ‘Het was geheel natuurlijk, dat, in de vergaderingen der Presbijters, spoedig één hunner tot Voorzitter gekozen werd.’ En vervolgens: ‘Uit hetgeen reeds in de tweede eeuw bestond, mogen wij opmaken, dat, onmiddellijk na den leeftijd der Apostelen, het ambt van eenen blijvenden Voorzitter in den Raad der Presbijters is ingesteld, en dat deze Voorzitter, omdat hij voornamelijk het opzigt over alles voerde, den naam van eenen Opziener of Bisschop bij uitnemendheid gedragen, en zich daardoor van de overige Presbijters onderscheiden heeft.’ De Hoogleeraar n.c. kist, in zijn onderzoek over den oorsprong van het Bisschoppelijk gezag in de Christelijke Kerk, enz. geplaatst in het tweeden deels eerste stuk van het Archief voor de Kerkelijke Geschiedenis: ‘Niet namelijk, dat het gezag, aan éénen Bisschop in iedere Gemeente toegekend, als van zelve en van lieverlede uit het voorzitterschap van eenen der Ouderlingen zou zijn voortgevloeid; maar het werd niet zonder vele tegenkanting opzettelijk ingevoerd.’ Nadat de Hoogleeraar reeds vroeger gezegd had: ‘Uit de brieven van ignatius leeren wij het gezag en de waardigheid van éénen Bisschop in elke gemeente, als eene toenmaals nieuwe, althans in de plaatsen, naar welke deze brieven gerigt zijn, nog niet bekende of aangenomen instelling kennen.’ Jammer is het, dat, door de genoegzaam gelijktijdíge uitgave van dit deel der vertaling met het genoemde deel van het Archief, de geleerde Vertaler geene gelegenheid heeft gehad, om zijnen oorspronkelijken Autheur te verdedigen.
De derde Afdeeling behelst Geschiedenis van den Levenswandel en de openlijke Godsvereering der Christenen. I. Levenswandel der Christenen. II. Openlijke en gemeenschappelijke Godsvereering. III. Bediening van Doop en Avondmaal. Neander behandelt ook in dit werk de geschiedenis der Christelijke Kerk vooral van hare beoefenende zijde, dezelve aan-