geven. Na een Voorberigt vinden wij hier de zoo onmisbare Geslachtlijst van Trenmor, eersten Koning van Morven, stamvader van Fingal. Daarop volgt eene historische Inleiding, welke den lezer op het regte standpunt plaatst; en eindelijk eene schets van het gansche dichtwerk, bestaande in eene Inhoudsopgaaf van elk der acht Zangen. Het voorwerk hiermede besloten zijnde, neemt het eigenlijke werk, het Romantisch Heldendicht Temora, eenen aanvang.
Veel is er getwist over de vereischten van het Heldendicht, even als over die van het Treurspel. Het Treurspel verdeelt bilderdijk in het eigenlijke of Classische Treurspel, het Mysteriespel, en het Historiespel, welk laatste niet anders is dan het Romantische Treurspel der Engelschen, Duitschers, en Franschen van de nieuwe School. Waarom, daar men toch aan dichtwerken, als de Fingal en de Temora van ossiaan, de Geuzen door o.z. van haren, de Abraham van hoogvliet, enz. eenen naam moet geven, zou men den Fingal, de Temora en de Geuzen geene Romantische Heldendichten, Abraham en soortgelijke eenvoudig Levensbeschrijvingen in dichtmaat mogen noemen, en alle deze soorten onder de klasse van het Heldendicht begrijpen? Het woord Heldendicht is immers zoo ruim van beteekenis als dat van Treurspel. Treurspel voor Tragedie is willekeurig vertaald, beter echter dan letterlijk weg Bokspelzang! Met Heldendicht voor Epopée of Carmen Epicum is het weinig anders. De Messiade is voorzeker een Carmen Epiçum, maar een Carmen Heroïcum is zij slechts in een' overdragtelijken zin. Is een Heldendicht niet uitvoerig, maar bezingt het slechts eene soort van Episode; is het slechts een enkele Zang; dan behoort men (gelijk bilderdijk aanmerkt) het stuk een' Heldenzang te noemen. Maar de Temora in acht Zangen, die ééne hoofddaad ten onderwerp
hebben, den laatsten krijgstogt van Fingal tot herstelling zijner Familie op den Troon van Temora - dat dichtwerk mag wel een Heldendicht heeten, en is dat dan van de zoogenaamde Romantische soort, dewijl daartoe gemakshalve gebragt wordt al wat niet doorgaans aan de Grieksche of Classische kunstregelen beantwoordt. Zie onder anderen bouterwek, Grondbeginselen der Leer van het Schoone; te Leiden bij cijfveer, 1830. Iste D. bl. 107-113.
Het zou te veel plaats wegnemen, den inhoud hier mede te deelen: want om dit voegzaam te doen, zouden wij ge-