gelende gang, zijne kinderachtige gebaren, en zijne diepe onnoozelheid, of liever dierlijke stompheid, - alles, in één woord, gaf blijk van eene verregaande verwaarloozing, zoo wel naar het ligchaam, als naar de ziel. Daar hij echter geen het minste spoor van krankzinnigheid vertoonde, en daarbij zeer goedaardig en leerzaam was, werd hij ras een voorwerp der algemeene opmerkzaamheid en van een innig medelijden, en gaf men zich vele moeite, om zijne zielsvermogens te ontwikkelen. Uit hetgeen men later uit hem vernomen heeft, blijkt, dat hij van zijne vroegste jeugd in een klein hok is opgesloten geweest, waar hij, enkel met een hemd en eene lederen, van achteren opengesnedene, broek gekleed, en blootsvoets, op den grond gezeten heeft, zonder ooit het onderscheid van dag en nacht waargenomen, of eenig geluid, het zij van menschen of van dieren, gehoord te hebben. Hij had nooit eenig levend schepsel gezien dan den man, die hem zijn voedsel, enkel brood en water, bragt. Omtrent de wijze, waarop hij te Neurenberg gekomen is, weet hij niets op te geven. Ook heeft de Policie dit, ondanks alle aangewende moeite, niet kunnen opsporen. Deze ongelukkige jongeling is door de Regering van Neurenberg aan de leiding van den Hoogleeraar daumer toevertrouwd, ten wiens huize een vermomd booswicht in October 1829 getracht heeft hem te vermoorden, doch hem slechts eene zware wonde aan het voorhoofd heeft toegebragt, waarvan hij gelukkig hersteld is. De Engelsche Graaf stanhope schijnt voornemens
te zijn, hem met zich naar Engeland te nemen, om hem daar eene veilige schuilplaats te verleenen en voor zijne verdere opvoeding te zorgen.
Deze geschiedenis wekt reeds op zichzelve in den hoogsten graad ons medelijden, belangstelling en nieuwsgierigheid op; doch de wijze, waarop de schrandere von feuerbach dezelve heeft voorgesteld, en de treffende wijsgeerige bedenkingen, welke hij in zijn verhaal invlecht, maken dit boekje uit meer dan één oogpunt zeer belangrijk. Hij stelt ons kaspar hauser (toen 16 à 17 jaren oud) voor als een jongeling, die geene kindschheid gehad heeft, als een kind in het gevormde ligchaam van een' man. Hij deelt ons omtrent de trapswijze ontwikkeling zijner zielsvermogens, en vooral omtrent die zijner zintuigen, eene reeks van bijzonderheden en opmerkingen mede, welker enkele aanwijzing ons hier te ver zoude afleiden. Voor de Zielkunde is dan dit werkje eene gewigtige bij-