Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
Het eerste deel van dit belangrijk werk is door ons in No. IV van dit Tijdschrift (1832) met dien hoogen lof aangekondigd, waarop hetzelve in ons oog billijke aanspraak had. Ook dit tweede deel is in allen opzigte even voortreffelijk en met dezelfde naauwkeurigheid bearbeid. De stof daarvan is over het algemeen minder aanlokkend dan die van het eerste, 't welk, als 't ware, de Heldeneeuw der Nederlanders buiten Europa bevat; terwijl wij in dit deel de O.I. Maatschappij wel haar hoogste toppunt van bloei en magt zien bereiken, maar haar echter gestadig zien worstelen tegen den naijver der Europesche mededingers, en haar niet minder gewikkeld zien in een aantal grootere en kleinere Oorlogen tegen Indische Vorsten. Deze laatste leveren gewis de minst aangename taak voor den Geschiedschrijver en de minst belangwekkende stof voor den Lezer op. De Heer van kampen heeft dit gevoeld, en daarom, met wijze spaarzaamheid, ons deze lange reeks van gevechten en strooptogten zoo beknopt voorgesteld, als, zonder onvolledigheid, geschieden konde. Dit deel brengt ons van den jare 1645 tot 1722 of 1723, voo wel wat Oost- en West-Indië, als de Kaap de Goede Hoop, de kust van Guinea en andere Nederlandsche bezittingen betreft. Onder de uitmuntendste gedeelten van dit werk rekenen wij de fraaije schets der inwendige gesteldheid van Java onder den Gouverneur-Generaal maatsuiker (bl. 215-218), en de belangrijke berigten omtrent de Nederlandsche Reizigers roggeveen, de bruin, bosman, valentijn en anderen. De volgende aanmerkingen deden zich onder de lezing aan ons voor: Op bladz. 57 lezen wij: ‘Toen maakten de Engelschen vrede, doch niet, zonder Holland de schandelijke belofte te hebben afgeperst, dat het, ten gevalle van een' schijnheiligen overweldiger, nimmer den eenigen afstammeling zijner verdedigers die verdediging zou toebetrouwen.’ Is deze volzin wel geheel van duisterheid vrij te pleiten? Als ten minste de Akte van Seclusie niet voor den geest komt, is de bedoeling moeijelijk te raden. Bl 132. ‘De vijand werd vervolgd, een gedeelte der stad (Macassar) in brand geschoten en het kasteel Samboupo gebombardeerd.’ Dit laatste woord is hier zeer oneigenlijk gebezigd. Want ofschoon in 1660 (toen deze togt voorviel) | |
[pagina 35]
| |
het gebruik van bomben bij belegeringen, ten minste in Europa, vrij algemeen was, en wouter schouten, wien van kampen hier volgt, zich bepaaldelijk van het woord bombarderen bedient, is het echter duidelijk, dat hij hiermede slechts hevig schieten met het kanon bedoelt. Het was de vloot van van dam, die in het voorbijzeilen het kasteel Samboüpo beschoot. Wij gelooven niet, dat er Bombardeergaljooten bij die vloot waren, en schouten zegt dit ook niet: hij spreekt niet eens van mortieren of bomben. Bombarderen is de oude uitdrukking voor hetgeen wij thans, om de dubbelzinnigheid te vermijden, kanonneren noemen. Zoo zegt de Schrijver van het Magnum Chron. Belg. ad a. 1477: Et tanto bombardarum fragore aër pertonuit enz. Hedendaagsche Schrijvers moeten die dubbelzinnige uitdrukking vermijden. Bl. 171. ‘Reeds in 1599 hadden de Zeeuwen zich aan den Amazone-stroom nedergelaten.’ Bl. 172. ‘De Nederlanders lieten zich hier in 1656 neder.’ Dezen Germanismus hadden wij hier niet verwacht. Bl. 399 en 404. ‘Valentijn's Beschrijving en Geschiedenis van geheel Oost-Indië in acht groote folianten.’ Het werk van valentijn bestaat uit vijf deelen in folio; ofschoon wij niet tegenspreken, dat sommige exemplaren, gemakshalve, in acht banden gebonden zijn. Ziedaar het weinige, 't welk wij meenden te mogen opmerken in een werk, dat overigens met eene naauwkeurigheid bearbeid is, die ons, in eene zoo vruchtbare pen als die van den Heer van kampen, bewonderenswaardig voorkomt. |
|