| |
Geschiedenis van de Staatkunde der voornaamste Mogendheden van Europa, sedert den val van Napoleon tot op heden. Door Mr. S.P. Lipman, Advocaat te Amsterdam. Iste Deel, 1813-1820. Te Amsterdam, bij Brest van Kempen. 1832. In gr. 8vo. XXVIII en 502 bladz. f 4-80.
Wij hebben hier een oorspronkelijk werk voor ons, over de uitmuntendheid van hetwelk de algemeene stem, ook van bevoegde regters, reeds uitspraak gedaan heeft. Zulks liet zich van voren reeds opmaken, wanneer men bedacht, dat het van den Schrijver was, aan wien wij de staatkundige beschouwingen te danken hebben, die in het laatst van 1830 het oogpunt onzer betrekkingen met België zoo juist opvatteden. Het is de Heer lipman, die ons thans, in een uitgebreider werk, den gang der Europesche Diplomatie sedert 1814 tot op dezen tijd schetst, waarvan wij hier het eerste Deel voor ons hebben, loopende van de laatste onderhandelingen met napoleon te Châtillon tot op de nieuwe woelingen in Europa sedert 1820. Het vereenigt de zeldzame verdienste van grondig, uit echte en niet zeer algemeen bekende bronnen, de Geschiedenis der Diplomatie op te delven, en zulks te doen in een' klaren, algemeen bevattelijken, somtijds zelfs niet van gepaste sierlijkheid ontblooten stijl, die echter nimmer de zaken aan de woorden, de echtheid der feiten aan de bevallige voordragt opoffert. Somtijds worden de eigene woorden der staatsstukken, daarin vertaald, medegedeeld. Schrandere opmerkingen en wenken van eenen geoefenden
| |
| |
kenner der Staatkunde wisselen nu en dan het verhaal af. De taal is altijd bezadigd, zelfs bij blijkbare afkeuring, waartoe de Schrijver den Lezer meerdere malen door zijne voorstellingen brengt, dan dat hij die zelf eigenlijk te kennen geeft. Somtijds echter is die afkeuring duidelijk, op andere tijden slechts ten halve verbloemd of liever nog gescherpt door satyrische of ironische uitdrukkingen.
Eigenlijk is dit werk meer eene Geschiedenis der Diplomatie, dan der Staatkunde in het algemeen, gelijk de Schrijver in de Voorrede zelf erkent; doch daarom worden niettemin de diepten der Staatkunde zeer goed gepeild en blootgelegd. De Schrijver hecht zich vooral aan het denkbeeld der voogdijschap, eerst van de vier, daarna van de vijf grootste Mogendheden, over Europa, waardoor zij zich, reeds van het Congres te Châtillon af, een regt van beschikking over de kleinere Staten hebben aangematigd. In dit Deel wordt nog slechts de tetrarchie van Engeland, Rusland, Oostenrijk en Pruissen behandeld, die in 1818, te Aken, ook Frankrijk tot deelgenoot aannamen, sedert welken tijd het eene pentarchie is geworden. Met onverbiddelijke gestrengheid vervolgt de Schrijver dit stelsel overal, waar het met de regten der volken en der kleinere Staten in botsing komt. Reeds dadelijk bij de oprigting van hetzelve toont lipman, dat daarmede het stelsel van evenwigt voor Europa verbroken was. Zeer scherpzinnig wordt het onderscheid der beide beginselen aangetoond, die het evenwigt van Europa op wederkeerig wantrouwen en vereeniging van vele zwakkeren tegen éénen overmagtigen deden bestaan, waardoor de schaal verhinderd werd, op den duur te zijnen voordeele over te slaan; terwijl in het stelsel van het evenwigt der vier of vijf naauw verbondene groote Mogendheden juist belet wordt, dat kleinere Staten zich tegen de - regtvaardige of onregtvaardige - uitspraken van dit Bondgenootschap verzetten. ‘Waar was,’ vraagt de Schrijver op bl. 20, ‘de eerzucht en de overmagt, waartegen de vijf ontzaggelijke
Mogendheden, ieder op zichzelve bestand tegen geheel Europa, de Bondgenooten alleen uitgezonderd, hare vereenigde krachten moesten ontwikkelen? Of waar op aarde was de magt, die tegen het Bondgenootschap het evenwigt konde houden, het regt handhaven, de beginselen verdedigen, de uitvoering der verdragen verzekeren, de bezitting van andere Staten beveiligen? Of welk hooger beroep dan op God kon er zijn
| |
| |
tegen de handelingen en de gewijsden van een Bondgenootschap, tegen hetwelk de vereeniging der menschelijke almagt, het beroep op het zwaard niets anders kon zijn dan dolle vermetelheid? Hoe kan men hier nog aan evenwigt denken, waar de geheele zwaarte zich op ééne enkele schaal vereenigt? Men noeme dit het stelsel van suprematie, van overwigt, van overmagt, van bescherming zoo men wil; er is hier geen spoor van evenwigt te ontdekken.’
Wij hebben te liever deze geheele plaats overgenomen, zoo wel als eene proeve van den volmaakt aan het onderwerp passenden stijl, als omdat zij als 't ware het thema is voor de geheele volgende beschouwing, die hetzelve slechts in bijzonderheden ontwikkelt. Het Traktaat van Chaumont, op 1 Maart 1814 door de vier Mogendheden tegen napoleon gesloten, bevatte als 't ware slechts de kiemen van het stelsel ('t welk bij voorraad voor twintig jaren was vastgesteld, wier uiteinde het niet heeft mogen beleven); terwijl hetzelve achtervolgens opgeschoten is en vrucht gedragen heeft in den eersten Parijschen Vrede van 1814, de Artikels van Londen in Junij van dat jaar, de Weener Congres-Akte, het Heilig Verbond, het tweede Parijsche Verdrag van 20 November 1815, de Landbeschikkingen in Duitschland, en de gevolgen van het Congres van Aken in 1818.
Over elke dier staatsverrigtingen wordt nu uitvoerig gehandeld. In het eerste Parijsche Vredesverdrag komt vooral de bepaling in aanmerking, dat ‘Holland, onder de Souvereiniteit van het Huis van Oranje geplaatst, eene vergrooting van grondgebied zou erlangen.’ Deze bepaling was reeds in de Artikelen, die napoleon had aangenomen, vervat, gelijk onze kundige Schrijver bij gelegenheid dier onderhandelingen doet zien (bl. 13). Dus zou, ook zelfs door de aanhangers van napoleon in Frankrijk, moeten erkend worden, dat Holland, wanneer men hetzelve België ontneemt, ten minste op eenige schavergoeding aanspraak heeft; en ondertusschen willen zij deszelfs regten van eigen grondgebied belemmeren! - Uitvoeriger en waarlijk meesterlijk is, in het derde Hoofdstuk, de schildering van het Weener Congres, en de blijken van hebzucht, aldaar door de Monarchen elk voor zichzelven gegeven, die op het punt waren van een' nieuwen oorlog te doen ontbranden, zoo niet de Voorzienigheid gelukkig juist op dat tijdstip den Tijger van Elba had losgelaten. Het schijnt, dat de Schrijver in het eerst voorhad,
| |
| |
mindere uitvoerigheid aan dat tafereel bij te zetten; immers hij zegt (bl. 57): ‘Waartoe zou hier de vermelding baten der verdragen, die de bepaling van het wederzijdsche grondgebied tusschen Oostenrijk en Beijeren, of de regeling der aanspraken van den Souvereinen Vorst der Nederlanden ten aanzien der Duitsche Vorstendommen, of de vereeniging van Noorwegen met Zweden, of den afstand van Pommeren aan Deenemarken betreffen?’ Over alle deze punten toch handelt hij naderhand, en wij verheugen ons, dat hij daardoor de schildering van het geheel meer voltooid heeft. Lipman toont aan, dat, hoezeer het Weener Congres uitdrukkelijk bestemd was, om alle de bij het nieuwe Statenstelsel belanghebbende Mogendheden te vertegenwoordigen, het integendeel slechts, behalve de vier bij voorkeur thans zoogenoemde groote Mogendheden, Portugal, Spanje en Zweden, als medeönderteekenaars van het Parijsche Traktaat, nu en dan toeliet; terwijl Frankrijk de rol van pleitbezorger der kleine Mogendheden op zich nam, daar toch alle de anderen geheel verwijderd werden, en men over dezelve beschikte. Men had wel den 1 October 1814 ter opening van het Weener Congres bepaald; doch dit werd tot den 1 November uitgesteld, en alstoen had er zelfs geen eigenlijk Congres, maar slechts bijeenkomsten der Ministers van de alles beschikkende Hoven plaats. Reeds vroeger was te Londen, (en, gelijk ons van goederhand is gemeld, zonder den hoofdbelanghebbenden Persoon te raadplegen) door de Keizers van Rusland en Oostenrijk, de Koningen van Pruissen en
Grootbrittanje en derzelver Gemagtigden, een Traktaat van vereeniging van België met Holland onder de Souvereiniteit van het Huis van Oranje gesloten. Dit was dus, gelijk lipman ze te regt noemt, eene Londensche Conferentie ter vereeniging van Holland en België; gelijk eene latere dergelijke Conferentie zich geregtigd gehouden heeft, die vereeniging op eigendunkelijke voorwaarden te verbreken, en de partij, welke toen die vergrooting van grondgebied bekwam, met de wapenen tot die bedingen van scheiding te noodzaken.
De schets van Europa's toestand, ten tijde der opening van het Weener Congres, is meesterlijk en zelfs welsprekend; dat is, in een' stijl, waarin bondigheid en helder inzigt van zaken zich met levendigheid van voorstelling en wijsgeerig doorzigt van de springveren der gebeurtenissen vereenigen. De belangen van ieder Kabinet worden ten toon gespreid. Het
| |
| |
was te Weenen meest een ruilhandel over zielen, die men zelfs (wij hebben dit ergens gelezen, schoon lipman het niet vermeldt) zoo naauwkeurig berekende, dat zelfs breuken van zielen (halven en kwarten) niet versmaad werden. Italië, Saksen, de Rhijngewesten, Polen en België waren de te verdeelen buit, die aan Frankrijk ontrukt was; en men durfde zelfs onbeschaamdelijk de Vereenigde Nederlanden, even als een onbeheerd wingewest, op die lijst plaatsen. Te regt verwondert zich de Schrijver over het verzuim van protest deswege van de zijde onzer Regering; te meer, daar later de Oostenrijksche Graaf van mier het beginsel van afstand der wettige Oppermagt door Frankrijk aan de Bondgenooten en van dezen aan den Prins van Oranje heeft willen doen gelden, maar toen moedig door onzen tegenwoordigen Minister van Buitenlandsche Zaken is teruggewezen. - Doch omtrent de Vereenigde Nederlanden zondigde men te Weenen slechts, wat den vorm betreft; ten aanzien van Saksen wilde men den ouden Koning, om zijne verkleefdheid aan napoleon, met afzetting straffen, en zijn land aan Pruissen geven. Frankrijk verzette zich hier tegen, daar talleyrand nu de rol van Advocaat des zwakken speelde. Engeland en Oostenrijk voegden zich daarbij tegen Pruissen en Rusland; welk laatste, om Polen te erlangen, Pruissens eischen op Saksen ondersteunde. De Schrijver geeft van de belangrijkste Nota's der wederzijdsche Gezanten uitvoerige uittreksels. Wij hebben reeds gezien, dat de
terugkomst van napoleon in Frankrijk de verdeelde gemoederen geheel hereenigde, en het vredeswerk als 't ware improviseerde. Vroeger echter waren reeds de voornaamste zwarigheden uit den weg geruimd. Reeds den 8 Februarij 1815 was Pruissen meer of min tot schikking gekomen; de andere Monarchen lieten zich toen mede vinden; slechts de Koning van Saksen volhardde standvastig in zijne weigering van eenig gedeelte zijns lands af te staan, tot dat hij eindelijk daartoe door de stellige bedreiging van allen, ook zijner beschermers, genoodzaakt werd. ‘Het Koningrijk Saksen werd verdeeld, volgens eene schikking tusschen het regt, hetwelk men schond, en de magt, die men misbruikte. Wat toch had napoleon, in de trotsche uitoefening zijner tijdelijke almagt, zich meerder veroorloofd, dan thans door de Hooge Bondgenooten werd bedreven? Napoleon had op eene grootere schaal, met meer stout- | |
| |
heid en minder pligtplegingen, jegens magtiger Mogendheden alleen hetzelfde uitgevoerd, waartoe nu geheel Europa bijkans zich tegen eenen Staat van den vierden rang vereenigde. Of is het onregt meerder grievend, wanneer het, met de snelheid eens Napoleontischen besluits, op éénen dag wordt ontworpen, bevolen, bekrachtigd, uitgevoerd - dan wanneer men, zich in alle bogten wringende, door eene opeenstapeling van diplomatieke kunstenarijen, de verongelijking vruchteloos met het masker der wettigheid poogt te bedekken; terwijl de traagheid en schroomvalligheid der uitvoering het ongeoorloofde der handeling luid en openbaar verkondigt?’ (Bl. 198, 199.) Zietdaar een proefje van den geest en de denkwijs des Schrijvers, waarop wij straks zullen terugkomen.
Wij worden thans overgebragt naar Italië, waar murat voorbarig en onberaden de banier des opstands tegen Oostenrijk opstak. Hij verloor daardoor zijn Rijk, en de oude Souverein der beide Siciliën keerde naar Napels terug, maar schond, zonder eenig voorwendsel, de door hemzelv' aan het eiland Sicilië verleende staatsregeling, daar hij dat land in alles met Napels (het willekeurig geregeerde Napels) gelijk stelde. Ook hier doet de Schrijver de onverbiddelijke waarheid uitkomen. Handelingen omtrent andere Italiaansche Staten, omtrent Zwitserland, omtrent de Rhijnvaart volgen hierop, en daarbij wordt aangetoond, hoe onbepaald de uitdrukking der vrijheid van die vaart te Weenen was opgesteld; jusqu'à la mer, in plaats van (zoo men geheel geene regten gewild had) jusques dans la mer. Bl. 301-306, 308. (Het is merkwaardig, dat eene dergelijke annaauwkeurigheid in de redactie van het Utrechtsche Vredesverdrag in 1713 aanleiding tot honderdjarige geschillen tusschen Frankrijk en Portugal heeft gegeven.) Ten aanzien van het door napoleon gesloopte Duitsche Rijk, thans het Duitsche Verbond genaamd, wilden de vijf magtigste leden, Oostenrijk, Pruissen, Beijeren, Hanover en Wurtemberg, zich eerst een uitsluitend gezag aanmatigen, en vervolgens dit zelfs geheel op Pruissen en Oostenrijk vestigen. Deze oogmerken, die de onafhankelijkheid der kleinere Duitsche Vorsten geheel zou hebben doen verdwijnen, werden mede
verijdeld door de komst van napoleon, die aan het verlangen der kleinere Vorsten en vrije steden, om ook, naar evenredigheid der bevolking, deel aan het alge- | |
| |
meene Bestuur te hebben, deed toegeven. Oostenrijk behield, uit aanmerking der vroegere Keizerlijke waardigheid, slechts de eere der voorzitting.
(Het vervolg en slot hierna.)
|
|