overige twintig is het niet: passez moi le séné, je vous passe la rhubarbe.
En welke was de uitkomst? Hooren wij den Schrijver: ‘Het is door authentieke stukken bewezen, dat de sterfte bij den Aziatischen braakloop ontzettend is. Betrekkelijk dit punt zijn wij veelal gelukkiger dan de Indische en Russische Geneesheeren; want onze sterfte was, in stede van de helft der zieken, zoo als bij hen, slechts één van twintig. Dit verschil is verbazend.’ Wij zeggen met den Schrijver: verbazend!...
En hoe kwam hij tot die gelukkige uitkomst? (Want hier hebben ook onze Geneesheeren nog een lesje noodig.) Om van den Lezer dezer Recensie, die geen Geneeskundige is, niet te veel te vergen, en om den Geneesheer tot de lezing des betoogs van den Heer ranque als te dwingen, slaan wij dit alles over tot op bl. 17, waar de Schrijver zijne geneeswijze zal ontvouwen, die, ware er slechts tijd genoeg, ook hare nuttige zijde kon hebben.
De Schrijver deelt ons daar eene pleistermassa, die hij bezigt, mede, naar omstandigheden met of zonder zeker poeder bestrooid; verder eene wassching, om langs de ruggegraat in te wrijven (bl. 18); nog eene andere, om langs de binnenzijde der dijen en beenen en op de hartstreek te wrijven (bl. 19). Over het algemeen schijnt hij er veel mede op te hebben, nalatende en aanhoudende kwaadaardige koortsen met zijne pleistermassa te behandelen, en slechts bij een gering aantal personen was hij van oordeel, bloedzuigers op den buik te moeten aanzetten (bl. 21). Maar ook dit gedeelte behoort tot het einde gelezen te worden. Het valt niet te ontkennen, dat hier en daar een gezegde, een wenk voorkomt, die den nadenkenden belangrijk zullen schijnen; maar uit de redeneringen des Schrijvers over het algemeen, zoo wel wat de door hem waargenomene ziekte als behandeling betreft, komt men, bij eenige ondervinding, tot de gedachte, dat de Heer ranque over de eigenlijke Cholera van hoo-