dan met verdichtselen overladen is. Ook de duisterheid der profetische schriften (anneveld spreekt van bijbelsche verhalen) ergert ons niet; want nooit moet er een eindpaal zijn aan het onderzoek derzelve, en nooit moet de ijver worden uitgebluscht, om, door eene verstandige beoefening, derzelver gezag, waardigheid en Goddelijkheid meer en meer in het licht te stellen.’ - Het artikel bijnaam verwijst naar hetzelfde Stuk, bl. 11: ‘Was dit (de Hoogleeraar behandelt daar 2 Kon. IX:11-13) gehoorzaamheid aan het bevel van jehova? Geheel kan men er die niet van uitsluiten, en dit zou het eerste voorbeeld niet zijn, dat men in zijn hart eerbied en vrees koesterde voor hem, dien men zich niet ontzag met een' spottenden bijnaam te begroeten.’ - Koningen moeten wij bewonderen. XIIde St. bladz. 14. En wat staat daar? ‘En wij moeten dus den welverdienden lof geven aan Davids schranderheid, die aldus’ enz. Wij hebben ons de moeite niet gegeven, meer dan eenige artikelen na te zoeken, en vonden het meestal eveneens. Omstandigheden maken eene daad goed of kwaad, zagen wij, en zochten terstond het aangehaalde IIIde St. bladz. 104, doch vonden niets, dat er naar gelijkt; dus vermoedelijk eene drukfeil. Rangen onder de geesten, XIIde St. bladz. 21, waar wij van rangen onder de priesters lezen, is eene kluchtige fout. - Wij loopen niet hoog met dit boekje. Als het de overneming van schoone uitdrukkingen van onzen beroemden Redenaar ten gevolge hebben zal, helpt het de letterdieverij maar bevorderen. Een zakelijk Register op het werk zal veel beter aan de behoefte voldoen.