Aan den Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.
De nevensgaande Ode is door mannen van veel smaak en kunde niet allen lof onwaardig, noch ontbloot van verdiensten verklaard. Uit het oogpunt der kunst schijnt haar dus door de Redactie der Letteroefeningen de plaatsing niet te zullen worden ontzegd. Maar de maker, wien die plaatsing, om redenen in de eerste strophen van het stuk vermeld, vrij onverschillig is, wil de proef nemen, of men onpartijdigheid genoeg bezit, om een vers, tot grooten lof van onzen vereeuwigden Hoofddichter strekkende, op te nemen, en verzoekt, in dat geval, de onveranderde overname.
ODE
aan
BILDERDIJK.
Odi profanum vulgus et arceo.
hor.
Afkeerig van den hoop van nijdige onverstanden,
Brengt rustig dees mijn hand geheiligde offeranden