Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Pourparler in een koffijhuis, in den geest gehoord. A. Wie leert ons toch 't karakter kennen Van L-, der B- Vorst? B. 'k Gis, dat hij meer van paardenmennen, Dan weet, hoe men een' schepter torscht. C. Ik houd hem voor een' sluwen vogel. D. Ik, voor een' Duitschen ijzegrim. E. Ik', voor een' snaphaan...zonder kogel! F. Ik, voor eene Engelsch-Fransche sim. G. Ik, wat ook and'ren mogen praten, Ik houd hem voor een' ouden vos. H. Die 't niet gelooven wil, mag 't laten; Ik, voor nog dommer dan een os. I. Ei, gunt mij eens het woord, Mijnheeren! Eer dit gesprek in twist ontaard': Dat zou den man te zeer vereeren; De kool is immers 't sop niet waard! Mag ik mij de uitspraak hier vermeten, Dan geldt uw oordeel even veel: Want L-, naar 't geen wij weten, Heeft geen karakter in 't geheel! j.w. ijntema. Vorige Volgende