| |
Schilderij-verkoopingen te Parijs. Door Depping.
Het gansche jaar door, doch voornamelijk des winters, kondigen nieuwsbladen en aangeplakte bekendmakingen te Parijs verkoopingen van schilderijen in de beide hôtels Bullion en Lebrun, waar de het licht van boven ontvangende zalen bijzonder geschikt voor eene goede tentoonstelling zijn, of wel in huizen van bijzondere personen, aan. Hier ziet men, welke verbazende menigte van schilderijen in Frankrijks hoofdstad voorhanden is, of derwaarts gevoerd wordt. Ettelijke duizenden worden hier jaarlijks onder den hamer gebragt, zoo als de Engelschen zeggen, en geraken dus uit het eene kabinet, uit het eene kunstmagazijn in het andere. Want menige verkooping bestaat uit zamengebragte schilderijen, waarnaar in den winkel geene vraag meer was. Men laat ze dus openlijk veilen; en dan gebeurt het weleens, dat een zoogenaamde winkelknecht - een stuk, hetwelk reeds vele jaren vergeefs op eenen kooper wachtte - plotseling de begeerte van een' driftigen liefhebber opwekt, en meer opbrengt, dan de kunstkooper ooit had durven hopen. Dikwerf vindt echter ook het tegendeel plaats, en niemand wil bieden.
Het hôtel Bullion is reeds langer, dan vijftig jaren, be- | |
| |
roemd wegens de verkoopingen, die er gehouden worden. Hiertoe dienen vijf of zes zalen; soms worden in de eene schilderijen, in de tweede koperen platen, in eene derde schelpen, in eene vierde en vijfde galanteriewaren, huisraad, keukengereedschap en andere dingen ten verkoop aangeboden. Doch schooner en grooter is de veilingszaal van Lebrun in de Clery-straat, zoodat thans aldaar de beste verzamelingen verkocht worden.
Handel in schilderijen wordt te Parijs door personen van onderscheidene klassen gedreven. De geringsten zijn de ketellappers in de voorstad St. Antoine. Deze, meest uit Auvergne afkomstige, lieden hebben een kommerlijk bestaan, doch verstaan meesterlijk het speculeren. Zij koopen de nalatenschap van eene geringe huishouding voor een' spotprijs, en zoeken het beste of het minst slechte op het voordeeligste weder aan den man te brengen. Onder zoodanige nalatenschap is dan soms ook een en ander schilderstuk, meestal ellendig kladwerk, bijzonder de portretten, welke eertijds mijnheer den man of mejufvrouw zijne echtgenoote vele jaren een ongemeen genoegen verschaft hebben, doch thans, nu de originelen zich onder de aarde bevinden en op dezelve onbekend zijn, bij den ketellapper in het voorhuis ten toon gesteld en voor eenige sous weggedaan worden, zoo een arme burger zich daarover ontfermen wil. Is de lijst goed, dan wordt het portret alleen hierom gekocht, en het stuk dient, om een gat in het behangsel of in den muur te verbergen, of de plaats van een gebroken vensterglas bij voorraad te vervullen.
Onder den grooten hoop van zoodanige prullen bij de ketellappers wordt toevallig ook weleens iets goeds gevonden, dat onder eene laag van vuil en stof aan het slechte volkomen gelijk schijnt en bezwaarlijk te onderscheiden is. De goede schilderijen blijven echter zelden lang in de voorstad; want daar verschijnen kramers en ook wel kunstenaars uit het binnenste der stad, wier loerend oog het goede weldra bemerkt. Die lieden koopen voor eene kleinigheid soms stukken van waarde. Dan wordt het gekochte afgewasschen, verholpen, opgeknapt en met eene goede lijst voorzien, krijgt eenen beroemden naam, en komt weleens tot vrij hoogen prijs in de verzameling van een aanzienlijk burger, om misschien, na eene halve eeuw of eenige jaren meer, op nieuw een zoodanig lot te ondergaan. De ketellappers krijgen zelve soms zekere vaardigheid in het onderscheiden van het goede en slechte, en worden dan schilderijkramers.
| |
| |
Eene hoogere klasse is die der zoogenaamde rariteiten-handelaars. Deze lieden maken reeds aanspraak op den naam van kunstkoopers, en hebben, behalve schilderijen, ook snij werk uit hout en ivoor, kleine standbeelden en dergelijke dingen, alsmede allerlei kunstvoortbrengselen uit vreemde landen, te koop. Gewoonlijk ontbreekt het hun aan behoorlijk geoefenden smaak. Daar zij echter de verkoopingen steeds bijwonen, verkrijgen zij langzamerhand eene groote vaardigdigheid in het waarderen der schilderijen, en bedriegen zich gewoonlijk niet veel in hunne meening. Zij weten althans zeer goed, of een ten verkoop aangeboden stuk wel aan den man zal willen, of niet. Daar is weleens eene goed bewerkte schilderij, die echter niet voldoet en dus geenszins gezocht wordt. Het is hiermede gelegen, als met de menschen in den gezelligen omgang - lieden van een innemend uiterlijk voorkomen bevallen terstond, en komen gemakkelijker voort, dan de meer degelijke en betere menschen, wier verdienste eerst uitgevorscht moet worden.
De handel in schilderijen heeft iets bekoorlijks; want vooreerst is de gedurige verkeering onder kunstvoorwerpen aangenaam, ook voor hem, die bij het aanschouwen van meesterstukken alleen voor zoo verre geestdrift ontwaart, als hij daaruit voordeel kan trekken; en dan hebben de schilderijkramers voorts met rijke zotten en hartstogtelijke liefhebbers te doen, die hun geld dikwerf voor middelmatige stukken wegwerpen, welke den koopman slechts eene kleinigheid gekost hebben. Eenige zulke zotten tot kalanten te hebben, is zeer voordeelig voor den kramer. Hij ziet het dus gaarne, dat de zoogenaamde liefhebbers meer drift dan kunstgevoel bezitten, en zich alzoo ligt bedriegen laten. Velen dezer rijke dwazen koopen tot hooge prijzen, staren eenige maanden op de stukken, en doen ze dan voor weinig gelds weg, om weder anderen te koopen, waarmede zij op gelijke wijze handelen. Deze zijn de beste kalanten voor de verkoopers.
Ten laatste komen de eigenlijke kunstenaars, die hun bedrijf wetenschappelijk beoefenen, ook wel zelve in dit vak werken, Italië bezocht hebben, en over de geschiedenis der kunst medespreken kunnen. Het getal der zoodanigen is zeker niet groot, en weinigen hebben den roem van volkomene eerlijkheid. De meesten toch maken zich gaarne de onbedrevenheid der liefhebbers ten nutte, bieden hun kopijen in plaats van originelen aan, en laten zich slechte stukken even
| |
| |
duur als de besten betalen. Voorwerpen van kunst hebben ook eigenlijk geenen prijs; de een geeft duizend gulden voor een stuk, waarvoor een ander naauwelijks de helft zou willen geven. Bij de verkooping van den hoofdontvanger la peyriere, te Parijs, werd een klein stukje van correggio voor 80,000 francs toegeslagen; het had even zoo goed voor de helft verkocht kunnen worden - evenwel zouden beide prijzen den eenen lief hebber te hoog, den anderen te laag hebben kunnen schijnen. Misschien wordt deze zelfde schilderij op een' anderen tijd voor 10,000 francs weggedaan. Het is dus niets ongewoons in Parijs, dat men den kunstkooper de helft van zijnen eisch biedt, en dat hij een stuk daarvoor laat varen.
Gelijk overal, zoo wijst ook hier een catalogus de te verkoopen stukken aan, en wel meestal met aanprijzende bijvoegsels. Des winters volgt de eene verkooping op de andere. In de maand November 1831 telde ik meer dan een half dozijn catalogussen. Rekent men nu het getal der stukken bij elke verkooping slechts op honderd, ofschoon gewoonlijk een catalogus meer dan honderd nommers heeft, zoo volgt, dat in deze ééne maand meer dan zeshonderd schilderijen omgezet werden. Met de kunst is het alzoo nog niet gedaan in Frankrijk, en de Julij-Revolutie heeft den kunstzin niet verstikt.
Nemen wij zoodanigen catalogus in handen, welke groote namen vallen ons terstond in het oog! - Titiaan, correggio, carlo dolci, holbein, ruysdael, wouwerman, rubbens en zoo vele anderen! Men vraagt, hoe deze meesterstukken zoo lang verborgen hebben kunnen blijven, en welk toeval dezelven het eerst uit de donkere schuilplaats aan het licht deed komen. De catalogus wijst dit niet uit. - De bezigtiging is tegen zondag aangekondigd; maandag zal de verkooping beginnen. Wij blijven niet in gebreke, op zondag te komen zien. Daar vindt men reeds eene menigte liefhebbers en nieuwsgierigen, welke de honderd aan de wanden opgehangene kunstwerken begapen, onderzoeken, beoordeelen. Tegenover den ingang, op de beste plaats, hangt een groot stuk van correggio; het blinkt ons reeds van verre in de oogen, en wij gaan terstond daarop toe; want men heeft niet alle dagen het genoegen, iets nieuws van correggio te vinden.
De voorstelling is: Het eerste menschenpaar in het Para- | |
| |
dijs. Eva staat daar in onschuld, zoo als zij uit de handen des Scheppers is gekomen. Iets van den geest van correggio schijnt zich in haar te vertoonen. Doch naast haar staat adam, in gesprek met God, den Vader, en dit bederft alles. Een zoodanige God, de Vader, kan geene vinding van correggio zijn; en dan dat groene kladwerk, hetwelk het Paradijs moet verbeelden! Dit zoude van het goddelijk penseel van correggio gekomen zijn! Neen, nooit! - Misnoegd wenden wij ons om, en onze opmerkzaamheid wordt door eene in aandacht verzonkene Madonna getrokken, welker gelaat eene goede kleurmenging aanduidt, en die voor een meesterstuk van carlo dolci uitgegeven wordt. Wij beschouwen dit zoogenaamde meesterstuk iets nader, en vinden nu, dat de Madonna een zoo vlak, zoo onbeduidend aangezigt heest, alsof zij uit ivoor gedraaid ware, en dat haar eene oog bijna het vierde van een' duim hooger staat, dan het andere. Zou carlo dolci niet zoo veel bekwaamheids gehad hebben, dat hij beide oogen op dezelfde lijn wist te plaatsen?
Het hoofd schuddende, treden wij verder, en blijven staan voor het afbeeldsel van een dik wijf, welks gelaat met roode verf, als met wijndroesem, in een' eigenlijken zin besmeerd is. Dit stuk ziet er vreemd uit; men geeft het op als eene ruwe schets van rubbens. Het kan zijn, dat rubbens met een stout penseel zoodanige schets ontworpen heeft, om naderhand zich van deze grove figuur te bedienen in een zijner groote stukken. - Maar dat landschap daar nevens, zou het werkelijk van ruysdael zijn, zoo als de catalogus te kennen geeft? Geenszins. Iemand, die, nabij ons staande, ons beluisterd heeft, en wien de verkooping misschien meer aangaat dan ons, doet ons opmerken, dat de naam van ruysdael in een' hoek van de schilderij staat. ‘Ja wel,’ roept een kenner, ‘ruysdael met eene S. er voor! Maar salomo ruysdaal is geen jakob ruysdael. Had ook niet de geestige dichter piron eenen domkop tot broeder?’ De man, die bij ons staat, wordt warm en antwoordt met drist. Wij laten hen kibbelen en gaan verder.
Bij de Landschappen vooral is men zeer mild met groote namen. In dit vak komt alles van teniers, ostade, ruysdael enz. Het onbeduidendste kladwerk, dat eene boerenwoning, een bosch of eene beek verbeeldt, draagt een' beroemden Hollandschen naam. Evenwel vindt men er ook
| |
| |
goede schilderijen onder. Zijn het al geene meesterstukken van den eersten rang, dezelve verdienen toch bezigtigd te worden, en zouden de woning van menigeen tot sieraad verstrekken; want ze zijn goed ontworpen en wél uitgevoerd. Het oog vergast zich aan het gezigt. Bijna op elke verkooping komt een der bekoorlijke landschappen van den Franschen, vóór eenige jaren gestorvenen, schilder de mar ne voor; maar somtijds is er zeer groot onderscheid tusschen zijne stukken - ook hier kan de naam misleiden, als men niet naauwkeurig toeziet.
Heeft nu de bezigtiging niet aan onze verwachting voldaan, zoo komt er evenwel nog belangrijks genoeg voor, dat ons bewegen kan, om de verkooping bij te wonen. Wij verzuimen dus niet, maandag tegen twaalf ure, in gevolge aankondiging, ons naar de verkoopzaal te begeven. In het midden derzelve staan tafels, in de gedaante van eene T, met stoelen om dezelve. Boven aan de T is eene kleinere, met groen laken bedekte tafel. Eenige schilderijkramers gaan of zitten hier of daar, en spreken met elkander over hunnen handel, over vroegere en tegenwoordige verkoopingen, enz. Een hunner vertelt, hoe hij de vorige week een ongemeen groot geestelijk stuk, dat niemand kon of wilde plaatsen, voor een' spotprijs gekocht, uit de lijst het geld dubbel gemaakt, en de schilderij in zijn magazijn opgehangen had, tot dat een of ander Pastoor naar een groot stuk voor zijne kerk omzien zoude. Een andere klaagt over de laauwheid der liefhebbers, wien niets goed genoeg, maar alles te duur is; over vermindering van groote kunstverzamelingen, enz. De klok slaat één, en nog ziet men geene toebereidselen tot verkoopen maken. De gesprekken worden voortgezet, en de liefhebbers beschouwen de ten toon hangende stukken. Het is reeds nabij twee ure. Eindelijk verschijnt de Commissaire priseur (Vendumeester), een man in een' zwarten rok, die onder de verkoopingen, en wat daartoe behoort, grijs geworden schijnt te zijn, en wien misschien meer schilderijen onder de oogen kwamen, dan duizend kunstenaars gedurende hunne loopbaan afgewerkt hebben. Daar zijn naam op alle catalogussen staat, kan men denzelven niet ligt vergeten. Hij heet bonnefons de lavialle en is een meester in zijn vak. Naast hem plaatst zich zijn schrijver, en nevens dezen verschijnt een schatter, die de verkooping heeft te regelen, zijnde gewoonlijk een schilderijhande- | |
| |
laar. Deze vervaardigt ook den catalogus, en, naar mate hij meer of minder kunde in het vak heeft, vult
hij denzelven met meer of minder lofspraken en aanprijzingen. Twee oproepers springen op tafel, gaan met de verkocht wordende stukken heen en weder, en roepen op, wat er geboden is.
Nu gaat de verkooping met Fransche levendigheid voort, en de verzuimde tijd wordt spoedig weder ingehaald. De schatter stelt den prijs in, en de Commissaire priseur weet kramers en liefhebbers zeer goed aan te sporen. Nu eens biedt hij zelf, om anderen tot bieden aan te zetten; dan weder prijst hij het stuk aan, herinnert, tot welke hoogte eene dergelijke schilderij van denzelfden meester opgedreven is geworden, of roept dezen en genen kunstkooper bij name toe, om hunnen kooplust op te wakkeren. Gaan de stukken flaauw af, zoo verheft hij zijne stem ook wel, en schreeuwt: Altons, Messieurs! ne laissez pas languir les enchères (Welaan, Mijne Heeren! biedt lustig op - laat het niet voor een prijsje gaan), of: Le cadre vaut se prix. (De lijst alleen is het bod waard.) Ik heb hem eens, ter aanprijzing van een stuk, hooren zeggen: Voilà pourtant un tableau bien meublant! (Ziet daar eene schilderij, die wél meubelt!) - eene niet ondienstige aanmerking voor lieden, die slechts schilderijen koopen, om er hunne vertrekken mede te meubeleren. Zoodanige oordeelvellingen zijn voor de makers der stukken wel niet zeer vleijende; doch men moet het publiek bij alle einden aanvatten, zoo als de Franschen zeggen.
Dus gaat het zonder ophouden eenige uren voort, en er worden dikwerf in dit korte tijdsbestek verscheidene duizenden francs verzameld, terwijl een vijftigtal schilderijen in andere handen geraakt zijn. Beginnen de hartstogtelijke liefhebbers toe te tasten en tegen elkander op te bieden, zoo trekken de eigenlijke kramers zich voorzigtig terug, en laten den kampstrijd gaarne over aan bijzondere personen, die het geld niet zoo hoog achten, als zij doen. Kramers verliezen zelden hunne koele bedaardheid, en laten dán alleen zich hooren, wanneer zij ten naastenbij zeker zijn, dat zij het gekochte weder aan den man kunnen brengen; evenwel vergissen zij zich weleens. Schilderijen, die op kerkelijke zaken of godsdienst betrekking hebben, worden weinig gezocht, zoo ze niet van de hand eens beroemden meesters zijn. Het valt moeijelijk, koopers voor dezelve te vinden, inzonderheid sedert karel X met zijne geestelijken niet meer re- | |
| |
geert. Menig stuk gaat voor een' spotprijs weg aan kleine kramers, die hoop hebben, hetzelve met eenig voordeel aan deze of gene kerk over te doen.
De prijzen, tot welke de schilderijen bij verkoopingen opgedreven worden, zijn op verre na de maatstaf niet, waarnaar men de betrekkelijke waarde moet bepalen. Menigeen oordeelt te dikwerf naar den eersten indruk. Een middelmatig stuk, dat er glanzig uitziet, stijgt soms tot hoogen prijs; terwijl een beter, dat weinig in het oog valt, slecht weggaat. Ook heeft elk land zijne geliefde kunstenaars, wier werken, zoo lang zij in de mode zijn, zeer gezocht zijn en duur betaald worden. Buitenlands hebben intusschen dezelfde stukken slechts geringe waarde. Nieuwere schilderijen brengen in deze verkoopingen meer gelds op dan oudere, dewijl de voorstellingen meer met den smaak en geest der tegenwoordige wereld overeenkomen.
Eenige verkoopingen van schilderijen worden te Parijs des avonds gehouden. Men plaatst dan voor de aan de tafels zittende kramers gewone smeerkaarsen; en het is foms vermakelijk om te zien, hoe die koopers, terwijl de schilderij hun voorbijgaat, de hand met een kaarsje voor dezelve heen en weder bewegen, en in eene halve minuut de waarde, die het stuk voor hen hebben kan, bepalen. Eene zoo snelle oordeelskracht scheen mij steeds verwonderlijk toe. Bij de verkoopingen des avonds, vooral in het hôtel Bullion, bevinden zich ook weleens dieven, en weten aan de kramers, maar bijzonder aan de liefhebbers, terwijl zij met gespannen opmerkzaamheid een voorbijgaand stuk beschouwen, hunnen rotting, horlogie of brieventasch met zoo veel behendigheids te ontsutselen, dat de dief en het gestolene reeds verdwenen zijn, eer de kooper aan voorzigtigheid begint te denken. Dit veroorzaakt voor een oogenblik eenige verwarring; maar de Commissaire priseur bepaalt de algemeene aandacht weldra weder bij den verkoop. Waarschijnlijk zijn er telkens twee dieven, waarvan de een behendig steelt, en, terwijl hij mede eene vertoond wordende schilderij beschouwt, het gestólene aan eenen makker overhandigt, zonder van plaats te veranderen - de laatste verwijdert zich nu zachtkens met den buit. Heeft de bestolene vermoeden op iemand, die naast hem staat of zit, en wil hij onderzoek doen bij dezen, zoo zal hij met schaamte zijne dwaling moeten bekennen, en bovendien nog den man, op wien zijne verdenking viel, nede- | |
| |
rig om verschooning dienen te vragen. Het is dus maar best, niemand te beschuldigen, en uit het geval voorzigtigheid te leeren. |
|