Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 626]
| |
gene, wat zij deed ten beste van lijdende natuurgenooten. Deze uitmuntende vrouw had aan de zedelijke verbetering van vrouwelijke gevangenen reeds vele jaren gearbeid, eer hare pogingen bekend werden buiten de plaats, alwaar zij het licht des Christendoms, dat haarzelve bestraalt, trachtte te doen doordringen. Zij behoort tot de gezindte der Kwakers. Vóór achttien jaren begon zij het liefdewerk, dat zij met zoo veel ijver voortzet en kennelijk gezegend mag zien. Langen tijd kostte het haar groote moeite, de deuren der gevangenis te Newgate geopend te krijgen. Zij had eene menigte inwendige en uitwendige beletselen te overwinnen. Na gedurig herhaalde pogingen, toen men reeds over de uitkomst van hare onderneming kon oordeelen, erlangde zij eerst vrijheid, om godsdienstige oefeningen in den kerker te houden, en eene Vrouwenvereeniging daar te stellen, die tot voorbeeld heeft gediend, naar hetwelk vervolgens in Engeland en op het vasteland meer dergelijke Maatschappijen ontstaan zijn. Van de vrouwen, die de vereeniging tot zedelijke verbetering van vrouwelijke gevangenen te Londen uitmaken, behooren er achttien tot de gezindte der Kwakers; slechts twee zijn van de Episcopale kerk. Deze vrouwen houden elken dag, ten 11 ure, de door elizabeth fry ingestelde godsdienstoefening. De gelukkige kans, dat men de stichtster zelve daar zal aantreffen, is bezwaarlijk te voorzien, dewijl men vooraf den dag niet weet, wanneer zij in de gevangenis zal komen. Men kan den kerker van Newgate niet binnentreden zonder een toegangsbriefje, dat men afgeeft bij de sombere deur, die het treurig verblijf van menschelijke ellende sluit, alwaar zoo vele ongelukkigen gezucht hebben en nog zuchten. Zoodra men deze deur achter zich heeft, gaat men een' trap op, die naar een vertrek leidt, waar de troost van de door fry ingestelde godsdienstoefening dikwijls arme zielen, die verhard waren in het kwade, tot betere gezindheid opwekt en allengs van de hebbelijkheid der zonde aftrekt. | |
[pagina 627]
| |
De gevangenen zijn hier niet, gelijk in andere tuchthuizen, verdeeld in klassen, dewijl de inrigting van dit ellendig hol zulks niet toelaat. Ook heerscht er weinig orde in de verdeeling en inrigting der vertrekken, waarin de vrouwen slapen en werken. Als men den tegenwoordigen toestand van Newgate ziet, kan men eenigermate begrijpen, hoe zeer dit gesticht weleer hervorming noodig had, daar hetzelve, in weerwil van zoo vele gemaakte verbeteringen, een nog zoo weinig voldoend vertoon oplevert. Men wees ons een klein hok, waarin de ter dood veroordeelde vrouwen, na het uitspreken van haar vonnis, opgesloten worden; hetzelve is naast de vertrekken, door de andere gevangenen bewoond. Wanneer dus de zuchten der zondaressen, die weldra voor den grooten Regter zullen verschijnen, zich doen hooren, moeten deze de andere vrouwen, welke door de menschen niet ter dood veroordeeld werden, met akeligen angst vervullen, en soms in haar de gedachte aan het veel geduchter oordeel des Eeuwigen doen ontstaan. Toen elizabeth fry vóór achttien jaren zich het lot der gevangene vrouwen van Newgate aantrok, was de zedelijke toestand in dezen kerker zoo betreurenswaardig, dat men denzelven niet kon bezigtigen zonder gevaar van bestolen te worden. De oppassers verloren den vreemdeling niet uit het oog, en, vóór het binnentreden, verzochten zij gewoonlijk, dat men, kostbaarheden bij zich hebbende, die eerst mogt afleggen, dewijl zij geenszins voor de veiligheid van zoodanige goederen konden instaan te midden van deze ongelukkigen, bij welke alle zedelijkheid was verstikt. De in Newgate opgeslotene, of liever opgehoopte, vrouwen ontvingen elizabeth fry met een spottend lagchen en met honende beleedigingen. Sommigen schreeuwden haar toe, dat zij eene tweedemaal niet zou durven wederkomen - dat men met haar preken en met haren Bijbel niets te maken had, enz. Kortom, de meest afschrikkende ontmoetingen hadden er plaats bij hare eerste bezoeken. Maar, gewapend met het Evangelie, | |
[pagina 628]
| |
antwoordde zij op de tergingen dier vrouwen alleen met de woorden van den Zaligmaker en van diens Apostelen. Zij gaf van verre de mogelijkheid van vergiffenis der zonden en van verbetering te kennen; zij sprak tot haar met die Christelijke genegenheid en hartelijke belangstelling, waarvan men dikwijls zoo schielijke en zoo groote uitwerkselen ziet, en welke deze arme schepsels nog nooit met zoo veel zachtheid en liefde vereenigd hadden aangetroffen. Weldra werden eenige harten getroffen. Eerlang begonnen velen der ongelukkige vrouwen deze weldoende zuster te beminnen, die haar den weg des levens aanwees, en hare, door de ondeugd en door de algemeene verachting, welke op haar drukte, ter neder gebogene zielen weder opbeurde. Het gezegende werk maakte van nu af aan groote vorderingen; de Christelijke werken van elizabeth fry trokken de algemeene opmerkzaamheid. Zij zelve, bezield door het verlangen, om den kring, waarin zij zich geplaatst had, uit te breiden, zocht godsdienstvrienden, en zelfs onverschilligen en lieden van de wereld, te trekken naar de plaatsen der ellende, waar men eindelijk hare tegenwoordigheid als eene weldaad begon te beschouwen. Het gelukte haar, met behulp van hare vrienden, de Vrouwen-vereeniging te Londen tot stand te brengen, die, gelijk reeds gezegd is, zoo vele andere heeft doen ontstaan; en zij verwierf daarvoor de bescherming van de Hertogin van Glocester, zuster des Konings. De sommen, bij vrijwillige inteekening verkregen, waren zoo aanmerkelijk, dat zij, in meer dan één opzigt, het lot der vrouwen, dat haar zoo zeer ter harte ging, kon verbeteren; en men mag hopen, dat de belangstelling in den treurigen toestand dier, ook bij haar ontslag uit den kerker nog zoo ongelukkige, wezens van tijd tot tijd meer zal toenemen. De oppasster, die in dienst was, toen ik elizabeth fry hoorde, was eene door haarzelve bekeerde zondares. Toen de jaren van opsluiting voor haar geeindigd waren, verzocht deze de gunst, dat zij in het | |
[pagina 629]
| |
huis tot bediende aangenomen mogt worden. Haar goed gedrag gedurende hare gevangenschap was aanbeveling, en men stond haar dit verzoek toe. Waarschijnlijk zal zij binnen de muren van Newgate hare dagen eindigen, maar in eene geheel andere gesteldheid des gemoeds, dan zij had bij hare intrede in den kerker. Elizabeth fry kwam ten 11 ure, om den Bijbel te lezen. Zij ging zitten voor de kleine tafel, welke daar staat ten dienste van de Jufvrouw, die de voorlezing houdt. Zij is eene vrouw, welker voorkomen indruk maakt. Hare fraaije leest was kenbaar onder den grooten witten omslagdoek. Zij droeg een donkerbruin kleed en eenen hoed, zoo als de vrouwen der Kwakers gewoonlijk dragen. Zij schijnt omstreeks de vijftig jaren oud te zijn. Zij heeft bruine oogen, en haar blik is zacht, doch opmerkzaam en vorschend. Hare zeer fraaije tanden geven aan haren glimlach iets ongemeen liefelijks, en haar hoofdhair, ten deele verborgen onder een klein effen mutsje, dat naauwelijks haar voorhoofd bedekt, heeft nog eene jeugdige kleur. Eenige vrouwen, waaronder ik verscheidene van de gezindte der Kwakers onderscheidde, kwamen, even als wij, de gevangenen bezoeken, die, de eene na de andere, met de meeste welvoegelijkheid binnentraden. Alle die genen, welke nog geen vonnis hebben, zijn niet gehouden, deze godsdienstoefening bij te wonen; en de menigte der zoodanigen is echter altijd zeer aanmerkelijk. Het getal van vrouwen, wier lot voor eenige jaren bepaald was, bedroeg niet boven de zestig. Zij dragen allen dezelfde kleeding, en elk heeft een nommer aan den band van haren rok. Na een oogenblik van plegtige stilte, begon elizabeth fry het schoone verhaal der opwekking van lazarus te lezen. Men had mij gezegd, dat het geluid van hare stem en hare manier van de Heilige Schrift te lezen iets geheel bijzonders hebben, hetwelk geschikt is, om den diepsten indruk te maken. Ik was inderdaad zeer getroffen door den zoo waren, zoo eenvoudigen, zoo | |
[pagina 630]
| |
krachtigen toon, welke aan het hoofdstuk, dat zij las, iets nieuws en ongewoons gaf, hetgene men niet zoude hebben kunnen verwachten. Het waren dezelfde uitdrukkingen, die de Christenen zoo dikwerf hooren en bij herhaling lezen, en evenwel schenen mij dezelve nieuw, of liever, ik was op nieuw getroffen door derzelver schoonheid en kracht, terwijl ik deze Christelijke vrouw aan zondaressen, welke zij zocht te bekeeren, het Evangelie der genade hoorde verkondigen, dat eene kracht Gods is tot behoudenis van allen, die gelooven. Met eene gevoeligheid, geschikt om harten te roeren, drukte zij vooral op dit schoone gezegde: jezus weende. Na het lezen, onder hetwelk noch verveling, noch ontevredenheid op het gelaat van ééne der gevangenen was te bemerken, bleef elizabeth fry nog eenige oogenblikken, als in nadenken verzonken, zitten, en begon daarop, met eene zachte stem, het hoofdstuk te verklaren, dat zij zoo even had voorgelezen. Elke vermaning, welke zij er uit afleidde, was zeer geschikt, om de vrouwen, tot welke zij sprak, te vertroosten en tot God terug te leiden. Zij vergeleek eene zondige ziel bij den gestorven' lazarus, en deed opmerken, dat de opwekking der ziel uit den dood der zonden steeds mogelijk is bij Hem, die lazarus in het leven terugriep. Zij herhaalde het schoone gezegde: jezus weende, en zij deed dit, om te kennen te geven, hoe troostrijk deze gevoeligheid des Zaligmakers is voor bedroefde harten. ‘In alle mijne wederwaardigheden,’ zeide zij, ‘heeft de gedachte, dat jezus weende, mij opgebeurd. Dezelve doet mij vertrouwen, dat onze droesheden bij den dood van onze bloedverwanten en van onze vrienden, en dat die, welke wij deelen met hen, welke ons dierbaar zijn, den Heere niet mishagen, die bij den dood van zijnen vriend weende. Hij kent alle onze nooden, Hij neemt er deel in, en, wanneer wij ongelukkig zijn door omstandigheden of door eigene schuld, verwerpt Hij onze tranen niet.’ Op deze woorden, met zachtheid en gevoel uitgesproken, zag ik meer dan éénen | |
[pagina 631]
| |
traan vloeijen. Wat kan er voor wezens, die zichzelve door zedeloosheid zoo zeer verlaagd hebben, troostrijker zijn, dan de verzekering, dat Hij, die ééns allen zal oordeelen, zoo liefderijk is! Elizabeth fry vat deze diep gevallene vrouwen als bij de hand, geleidt haar, ondersteunt haar, en stelt haar gedurig het doeleinde, waartoe zij haar wil brengen, voor, als bereikbaar voor allen, namelijk door waar berouw en geloof. Men zegt, dat de genegenheid der gevangenen voor haar beantwoordt aan de liefde, welke zij dezelven betoont. Ook zocht zij hare arme vriendinnen nog te vertroosten, door haar den 103den Psalm voor te lezen, die zoo vol is van bemoediging en zoo krachtige verzekering van Gods goedertierenheid bevat. Hiermede nam de oefening een einde. De gevangenen groetten eerbiedig de vrouwen van de gezindte der Kwakers, en keerden tot haar werk terug. Eenigen dier ongelukkigen waren naauwelijks boven de jaren der kindschheid; anderen schenen reeds vrij bejaard te zijd. Volgens de gewoonte der Kwakers, gebruikte elizabeth fry het persoonlijk voornaamwoord steeds in het enkelvoud, tot wie zij ook sprak. Deze manier van uitdrukken is vooral bij de Engelschen krachtig, en kan niet in elke taal nagevolgd worden; in den mond van deze vrouw heeft dezelve iets edels, vertrouwelijkheid en welwillendheid aanduidende. Het gezin van deze waardige vrouw is talrijk; zij heeft acht kinderen, die zij met de meest oplettende zorgvuldigheid opvoedt. Eene van hare dochters vergezelde haar. Zij spreekt geen Fransch, en heeft nooit Engeland verlaten. Soms bezoekt zij ook andere gevangenissen te Londen; doch hare Christelijke werkzaamheden bepalen zich voornamelijk tot Newgate. Het is inderdaad ook beter, zich bij uitsluiting met eene enkele plaats van ellende bezig te houden, dan de bemoeijingen te veel te verdeelen, en daardoor minder uit te werken. Het voorbeeld van elizabeth fry leert, wat | |
[pagina 632]
| |
een mensch kan doen, die uit Christelijke beginselen en in den geest des Christendoms wil werken tot heil van natuurgenooten. |
|