Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCoupletten.Ga naar voetnoot(*)Geen vleijerij is mijne opregte taal:
Mijn vrienden! dan zoudt gij mijn rede wraken.
Als ik mijn zucht voor Neêrlands Koning maal,
Voel ik mijn hart van dank en blijdschap blaken.
Vergunt mij dus, gelukkig huisgezinGa naar voetnoot(†)
En vriendenstoet! bij al uw vreugdbetooning,
De tolk te zijn, die met verhoogden zin
Hier wenschen slaak voor onzen dierbren Koning!
De wenschen zijn 't van heel de burgerij:
Geen Vorst verdient der volken liefde als Hij.
Herroepen wij de kommervolle dagen
Voor onzen geest, toen wij, miskend, veracht,
Met hem den smaad der wereld moesten dragen! -
Toen was het nacht, voor Neêrland was het nacht.
Door 't Vorstendom van gansch Euroop verlaten,
Door d'oproerdraak van 't Zuiden aangegrimd,
Staat willem pal voor 't regt van zijne Staten,
En beeft noch zwicht, hoe hoog het noodtij klimt.
Hij klemt het roer van Staat in vaste handen,
En stuurt de hulk der vrije Nederlanden.
De storm steekt op en buldert om de kiel;
Zij zwalkt alleen op de ongestuime baren.
Geen vrees bekruipt des Stuurmans groote ziel:
Orkaan noch zee kan hem noch ons vervaren.
| |
[pagina 605]
| |
De noordster wijkt niet uit zijn starend oog,
Tot hij in 't eind' de schemering ziet lichten.
Auroor verschijnt aan d'ooster-hemelboog;
De zon breekt door; de nacht, de stormen zwichten;
De zee bedaart, en op den effen vloed
Vaart Neêrlands hulk, bij 's hemels morgengloed.
Had ooit de vrees den Vorst in 't hart gegrepen,
Had Hij niet steeds vertrouwd op God en 't regt,
Had vreemde list Hem weten meê te slepen,
Ons ware 't juk, het schandjuk opgelegd.
Het overschot der welvaart, ons gebleven,
Ware ons ontroofd door 't hatelijkst verdrag,
En Neêrlands Maagd, der schande prijs gegeven,
Zou blozen, bij 't ontrollen van haar vlag.
Maar, als een rots in de opgeruide baren,
Stond willem pal bij 't barnen der gevaren.
Europa zag, hoe Vorst en Volk vereend,
In Nederland, het woên der hel trotseerde;
Hoe ware moed aan kroonen luister leent,
En hoe van speyk al stervend triomfeerde;
Hoe 't snorkend rot der Belgen werd verneêrd,
En wat het staal van onze fiere helden,
Door lastertaal te lang in schijn onteerd,
Beslissen kan op zee en oorlogsvelden.
Wat edel denkt, bood hulde aan zoo veel deugd;
Oud-Neêrland prijkt, als eertijds in zijn jeugd.
In Londens wal liet nu een stem zich hooren:
‘Waartoe vergeefs gehandeld en gedreigd?
Der Staatkunde is geen zegepraal beschoren,
Waar Vorst noch Volk op hare wenken neigt.
Rand Neêrland aan; het zal zich grooter voelen.
Bestorm het vrij; het weert den aanval af.
Waan, dat de tijd er de eerste drift zal koelen;
Het is vergeefs: want willem zwaait den staf.
Zoo lang het zich blijft hechten aan Oranje,
Bukt Neêrland nooit voor Frankrijk of Brittanje.
Nooit zwicht, slechts sneeft in 't eind' de Batavier.
Men kan hem slechts, met overmagt, verdelgen:
Doch waarom steeds een heldenvolk, zoo fier,
Gekweld, geplaagd? Verdienen dit de Belgen?
| |
[pagina 606]
| |
Wat zij nog zijn, dat zijn zij door den Frank.
Zij nooit om hen Europa's vreê geschonden!
Nooit oogst de Brit van België eer of dank.
Geen Britsche vloot zij naar de Scheld' gezonden!
Het regt en de eer zijn aan Oud-Neêrlands zij'.’
Zóó sprak die stem: en vrolijk juichen wij.
Noemt willem dan hardnekkig en verwaten;
Noemt Neêrlands Volk stijfhoofdig als zijn Vorst:
U staat het vrij, beroerders aller Staten,
Die naar het bloed van alle braven dorst!
Uw hoon verraadt uw magtelooze woede;
Uw blinde haat strekt Hem en ons tot eer.
Zijn vaste wil, die 't Vaderland behoedde,
Geeft ons den vreê, maar - zonder schande, weêr;
En ééne is thans ons aller hartebede,
En rijk en arm stemt in dien heilwensch mede.
Hij leve lang, die reeds een zestigtal
Van jaren, als een' stroom, zag henen snellen!
Dat heil en roem zijn schreden overal,
Gelijk een schaaûw den wandelaar, verzellen!
Hij zie zijn Gade en Telgen zich gespaard,
Zijn vorstendeugd door heel Euroop gehuldigd;
En biede een Volk, zoo groot een' Koning waard,
Hem steeds den dank, zijn moed en trouw verschuldigd!
Hij heersche in vreê aan Oost- en Westerstrand,
En zie nog lang den bloei van 't Vaderland!
Mr. a.f. sifflé.
|
|