Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 565]
| |
Mengelwerk.Voorlezing, over onzen, in den afgeloopen' tijdkring (1831), heerlijk ontwikkelden volksgeest, als. de gelukkigste uitzigten voor de toekomst opleverende.
| |
[pagina 566]
| |
rukt hunne tomben en eerzuilen aanstaren, verblijdt het ons, dat die deugden, welke de vaderen onsterfelijk hebben gemaakt, bij de kinderen niet geheel zijn vergeten; en dat de tijden, die wij beleven, de schitterendste blijken opleveren, dat, waar de hoogmoed ons verguize, de staatkunde ons vernedere, het hollende oproer ons bedreige, het woeste vrijheidsgeschreeuw onze kalmte en bezadigdheid zoude willen storen, wij, niet ontaard van het bloed der vaderen, door edelen geest geleid, nog voor het oog van Europa toonen, waardige nakomelingen te zijn van dat volk, hetwelk eens de dwingelandij des Kastiljaans beteugelde, de heerschzucht des trotschen lodewijks fnuikte, Albion deed beven, geweld en onderdrukking moedig het hoofd bood, en steeds de hoogachting en het vertrouwen der Staten waardig blijven zal. Ja, zij hebben zich ontwikkeld, en ontwikkelen zich nog, die heerlijke gevoelens, welke onze voorvaderen bezielden; en de dagen, die wij beleefden, getuigden het, welk een edele zin onze landgenooten leidde, en hoe deze nu reeds de heilzaamste gevolgen gehad heeft, en voor de toekomst, zoo wij hopen, verder hebben zal. U hiervan te overtuigen, U op te wekken tot het aankweeken en versterken dier waardige gevoelens, is het doel, hetwelk ik mij met het houden dezer rede heb voorgesteld; en ik vertrouw het genoegen en nut mijner Hoorders te zullen bevorderen, door, naar de gelegenheid des tijds, te spreken over onzen, in den afgeloopen' tijdkring, heerlijk ontwikkelden Volksgeest, als de gelukkigste uitzigten voor de toekomst opleverende. Zonder thans in het afgetrokkene over volksgeest, of geest eener natie, te spreken, of de verschillende gedachten hierover ontwikkeld voor te dragen, veelmin, om bij de onderscheidene denkbeelden en bepalingen, aan denzelven gegeven, of andere nevenbegrippen, stil te staan, willen wij liever aanstonds opgeven, wat wij door volksgeest te verstaan hebben; en dan is hij de heerschende neiging eens volks, welke eenstemmigheid in deszelfs | |
[pagina 567]
| |
denkbeelden, wenschen, verlangens en gezindheden, zoo wel in het burgerlijke en staatkundige, als godsdienstige, kennen doet. Hij is, gelijk een zeker Schrijver zegt, de algemeene geest der gansche natie, nu eens in eene lijdelijke, dan weder bedrijvige betrekking voorkomende; - hij is de algemeene denktrant des volks omtrent de onderlinge burgerlijke en staatsburgerlijke lotgevallen, en de eenparige aanwending van die middelen, in het belang der natie, die tot de bedoelingen der hooge regering kunnen medewerken, en bevorderlijk zijn aan het geluk des Staats en aan de vestiging, onderhouding en verhooging van het algemeene welzijn. En, M.H.! openbaarde zich deze geest bij onze natie niet? Werkte hij niet mede tot daarstelling van zulke bedoelingen en ter bereiking van zoodanige oogmerken, als welke wij boven zagen, dat het heil van Volk en Staat verhoogen en bevestigen kunnen? Voorzeker! onze, in den afgeloopen' tijdkring, heerlijk ontwikkelde volksgeest was in staat, om ons volksbestaan te verzekeren, ons geducht te doen zijn voor onze vijanden, en ons eenen heilrijken dageraad voor de toekomst te ontsluiten; want hij kenmerkte zich door zucht tot orde, door krachtdadige eensgezindheid, door moedige handhaving onzer nationale eer, en door vertrouwen op een hooger en alles magtig Bestuur. Ontwikkelen wij kortelijk deze opgegevene punten. Hij kenmerkte zich, zeide ik, door zucht tot orde. Ik behoef U, M.H.! niet te verplaatsen in het ongelukkige België, waar de fakkel der tweedragt ontstoken, de Hydra des oproers losgebroken, de beste der Vorsten afgezworen, een magteloos Koningschap opgerigt, alle welvaart geweken, vroegere nijverheid verloren en vorige rijkdom verdwenen is, om U, bij tegenoverstelling, onze zucht tot orde, onzen eerbied voor wettig gezag, onze hoogachting voor den Koning en onze rust af te schetsen. - Zucht tot orde kenmerkte onzen volksgeest. De Nederlander weet het, dat, waar deze balling is, de ijselijkste afgrond van ellende, schrik | |
[pagina 568]
| |
en verwoesting voor zijne voeten geopend staat; dat zij alleen het bolwerk is, dat onze rust van binnen verzekert en ons kracht van buiten geeft; met één woord, dat zonder orde geen geluk voor Staten of Maatschappijen denkbaar of mogelijk is. Daarom sluit hij het oor voor die rampzalige oorlogskreten en lokstemmen van wufte oproerkraaijers, die, aan alle ijdele begeerte den vrijen teugel vierende, de menigte vleijende, niets anders dan eigen voordeel beoogende, hunne grootheid op de puinhoopen van orde en wettig gezag zoeken te stichten, om eindelijk zelve, na de zegepraal van geweld, regeringloosheid en losbandigheid, gebukt te gaan onder het juk van heerschzucht en dwingelandij, dat, de volken tot slaven makende, den doodsteek toebrengt aan alles, wat staatsgeluk, menschenheil, zedelijke verlichting en beschaving heeten kan. En nu, M.H.! slaat uwen blik op ons gezegend plekje gronds. Waar zagen wij verwarring, waar eenen geest van beroering of wanorde zijnen verpestenden invloed uitoefenen? Overal werkte men mede, om de beschrevene wetten te doen eerbiedigen. Gehoorzaamheid aan den Vorst, die ons regeert; bereidwilligheid, om het geluk des Staats te schragen, was aller doel en drijfveer. Laat alle dingen met orde geschieden, was de gouden spreuk, die in aller huizen en harten stond aangeteekend. Inwendige gerustheid, vertrouwen op het regt der zaak, waarvoor wij pal stonden en streden, vervreemd van alle laauwheid en onverschilligheid, kenmerkte onze natie. Bevordering van iedere goede poging, aanprijzing van elken doeltreffenden maatregel, afrading van overijling of vooruitloopende weetgierigheid, opwekking tot handhaving van orde en waarheid, bezadigdheid in het beramen van plannen en nemen van besluiten, uitoefening van al die pligten, welke den vaderlande voordeelig zijn konden: dat alles, M.H.! kenmerkte onzen volksgeest, en heeft ons, te midden van volksberoeringen, opstand en muiterij, het gezegendst plekje van Europa doen blijven. Of, T.! is het geen bewonderenswaardig schouwspel, dat, terwijl zoo | |
[pagina 569]
| |
vele volken als op eenen Etna rondwandelen, wiens krater zich zoo, zoo openen kan, om verderf en verwoesting rond te spreiden, wij als in een Tempe van rust en tevredenheid ons bevinden, waar allen hetzelfde wit bedoelen, en waar geene bitterheid of gemor, geene tegenwerking of wrevelmoed de heilzaamste pogingen verijdelen? Is het geen bewonderenswaardig schouwspel, dat, terwijl ginds volkswoede en losbandigheid zich aangorden en met helsche list zamenspannen ter vernietiging van gezag en regt; terwijl plundering, brandstichting en moord schrik en siddering aanjagen, zucht tot orde ons hier behoedt tegen de schending en ondermijning onzer dierbaarste regten? Ja, zucht tot orde was het, die ons, tot bewondering der volken, deed behouden en worden, wat wij bezitten en zijn. Gelukkig werkte en kenmerkte zich onze volksgeest, en dit was een tweede punt, door krachtdadige eensgezindheid. Verbraken twist en verdeeldheid elders de banden des maatschappelijken geluks; plukte men van den boom der vrijheid, waaronder men zich gelukkig droomde, de doodelijkste vruchten; grepen verderfelijke volksvereenigingen in het bestuur der Staten, ter omverwerping en verdelging van alles, wat de vastigheden eener regering moet uitmaken: bij ons was het krachtdadige eensgezindheid, die meer zegt dan de talrijkste legerbenden en welbewaaktste vestingen. Ginds opende gebrek aan eensgezindheid de deur voor geweld en onderdrukking; en het: verdeel en heersch! werd de leus van een dwaalziek volk. Hier vuurde eendragt maakt magt, die zinspreuk onzer vaderen, allen aan tot medewerking, deelneming en opoffering, om het gebouw des Staats te schragen, den dierbaren grond te verdedigen, en den laatsten droppel bloeds voor deszelfs behoud te wagen. Of, M.H.! snelden jongen en ouden, aanzienlijken en geringen niet ten strijde, toen 's Konings oproeping: te wapen! door onze gewesten klonk? Togen zij niet met geestdrift henen, om voor de veiligheid onzer grenzen te waken? | |
[pagina 570]
| |
Werden de zetels der Muzen en der Letteren niet ledig gelaten, en verbonden minerva's zonen zich niet eendragtig aan de dienst van mars? Wie bleef, was zulks met eigene omstandigheden overeen te brengen, achter? Welk vader spoorde den zoon niet aan, om deel te nemen aan den roem, die voor hem op het veld van eer te behalen was, of hield hem zijne heilige verpligtingen in dezen niet met ernst en kracht van redenen voor oogen? Welke moeder schikte hem niet, met innig welgevallen, den krijgsrok om de leden, of wekte hem niet op, om, het teeken der moederlijke teederheid, den glinsterenden traan in het oog, tevens niet verbergende, aan braafheid en zedigheid dapperheid en heldenmoed te paren? Werd de een door den ander' niet aangevuurd, en het goede voorbeeld niet door duizenden, met opgewonden geestdrift, gevolgd? Waar bleven de altaren, waarop het vaderland zijne offers vroeg, ledig? De gift uit de spaarkas, de milde bijdrag uit den rijkgevulden koffer, beide werden tot redding des lieven vaderlands aangebragt. Het was en is nog een algemeene wedstrijd, waarin men geene schitterende dankbetooningen of luide toejuichingen beoogt; maar waar hij, die het zijne toebrengt, in stille zelfvoldoening het hoogste en duurzaamste loon geniet. Toehoorders! men roeme den geest onzer vaderen: zulk eene eensgezindheid, als onze natie thans kenmerkte, zoekt men te vergeefs in de bladen onzer Geschiedenis. Één in liefde tot het vaderland; één in hoogachting voor den Koning; één in het volbrengen onzer pligten; één in zucht voor het algemeen belang; eensgezindheid, met één woord, was het schild, dat ons tegen de aanvallen onzer vijanden bewaren, en het erfgoed, ons zoo dierbaar, beveiligen kon. En deze vloeide niet uit ijdele volgzucht voort. Neen! door het gewigt der zake, door de overtuiging van het belang, om mede te werken ter bevordering van het algemeene welzijn, werden de banden van toegenegenheid en vertrouwen tusschen de bewoners van Oud-Nederland te vaster toegehaald. Die overtuiging bezielde allen, vuurde | |
[pagina 571]
| |
ieder tot schraging van de pogingen des Konings aan, en deed, gelijk de beroemde Geschiedschrijver hooft zich uitdrukt, de zaamelpenningen uit het diepst der borse gewillig opbrenghen ter liefde van het landt en de vrijheid. Onze volksgeest kenmerkte zich, en dit was een derde punt, door handhaving onzer nationale eer. Hoe ook het verderfelijke voorbeeld bij anderen werkte; hoe de zucht tot navolging anderen beheerschte, en de revolutiekoorts elders doordrong; hoe ook verzaking van eigen volkseer, de uitwissching van vroegeren Vorstenroem, als waar vrijheidsgenot voor eene natie mogt beschouwd worden; hoe slaafsche naäping van anderen de volken prikkelen mogt; en hoe ook zelfs bij ons deze zucht wel eens vroeger den boezem binnensloop: handhaving onzer nationale eer was de geest, die allen leven en beweging aanbragt, door allen toegejuicht, geeerbiedigd en aangekweekt werd. Of, M. H! waar bleek onverschilligheid, achteloosheid, laauwheid of koelheid omtrent hetgeen ons vaderland, deszelfs eer, onafhankelijkheid, roem en behoud, betrof of verzekeren kon? Goed, bloed en leven hadden wij voor hetzelve veil; en waar wij de schatkameren onzer historie ontsluiten, en een' willem den eersten, een' de ruiter, een' marniks, een' van beunincen, een' claessens bewonderen, die de eer der natie of der Nederlandsche vlag door pen of zwaard of door eenen roemrijken dood verdedigden en handhaafden, het was voor de negentiende eeuw, voor den afgeloopen' tijdkring, bewaard, op nieuw dien volksgeest ontwikkeld te zien, die, luisterrijk voor het oog der wereld, de hulde der late nakomelingschap verdienen zal. Denkt slechts aan de mannelijke en krachtige antwoorden, door een' chassé, koopman en ledel op de lage aantijgingen onzer vijanden gegeven. Herinnert u zoo menig echt vaderlandsch woord, door onze Volksvertegenwoordigers, ter handhaving onzer nationale eer, gesproken. Men sla de redevoeringen van eenen donker curtius, van | |
[pagina 572]
| |
alphen en zoo vele anderen, in die dagen gehouden, op. Herinnert u, M. T! maar...waartoe meer? Roept voor uwen geest den 5den van Sprokkelmaand des vorigen jaars, dien eeuwig gedenkwaardigen dag in het tegenwoordige tijdvak onzer geschiedenis. Zal ik U het gebeurde afmalen? Ik zoude U beleedigen; want, met den naam van van speyk te noemen, staan Belgische karakterloosheid en Hollandsche trouw, Belgische laf heid en Hollandsche leeuwenmoed, laaghartige aanranding en grootmoedige zelfopoffering U met de levendigste verwen voor oogen. Mag ik er echter U iets van herinneren? De krachtvolle en verdienstelijke Dichter loots geeft mij het tafereel hiertoe aan de hand; en het is een gedeelte zijner dichterlijke hulde aan van speyk, die ik, zoo wel tot staving van het gezegde, als ter vereering van den held, hier volgen laat: Geen telg van Neêrland duldt he honen:
Van speyk, een harer fierste zonen,
Gebieder van de veege kiel,
Wel waard het koninklijk vertrouwen,
Om eer en vlag omhoog te houên,
Verbijt van spijt en toorn de ziel.
't Beslissend vuur is in zijn handen;
Daar daalt hij naar de duistre wanden,
Waar 't kruid nog slaapt in zwarten nacht;
Één vonk, de bliksem is ontstoken,
De donder vreeslijk losgebroken,
En de offerande aan de eer volbragt.
Die donder rolt naar verre stranden,
En brult den roem der vrije landen,
Als wel de scheepsvlag waardig, uit.
Haar zullen eervolle Admiralen
Gewis den tol op zee betalen.
Dit is, van speyk! uw oorlogsbuit.
o, Weeskind van uw vroegste dagen!
Geen tweede vaders zullen klagen,
| |
[pagina 573]
| |
Dat ge ook verzwaardet tal en last;
Gij gaaft der stad van uw geboorte,
En 't weeshuis, en zijn lage poorte,
Eene eer, die aan paleizen past.
Het schip, dat met uw' naam zal prijken.
Voere een gebieder uws gelijken -
Maar neen! wien 't ook zij toevertrouwd,
Zal, enkel door dien naam te lezen,
Op eens in held herschapen wezen;
Die kiel is van geheiligd hout!
En gij, o Schelde! als 't is besloten,
Dat ge ook nog eenmaal van uw vloten
Op zee de wimpels zwieren doet;
Lang, lang nog moeten zij die plassen
Doorsleept zijn, eer ze zijn gewasschen,
Zoo rein, dat eene vlag haar groet!
Maar hoû een wijl nog 't hoofd wat onder;
Oud-Nederland voert nog den donder,
Tot kneuzing van de hoovaardij;
Verhef geen vlag, of beef voor 't strijken:
Van speyk teelt uit zijne asch van speyken;
Stroom rugwaarts, Schelde! en kniel voor 't IJ.
Ja, M.H.! de heldenmoed van van speyk was geene roekeloosheid, geene daad, die enkel in zijne ziel was opgekomen en besloten. Neen! handhaving onzer nationale eer was door allen bezworen; en de volksgeest heeft zijne zelfopoffering geroemd. Voor hem hebben de gezangen onzer Dichters geklonken; op hem hebben de bedienaren des Goddelijken woords van den kansel gewezen, als de glorie des vaderlands, als op den held, die, ten voorbeeld der volken verstrekkende, den palm des onsterfelijken roems overwaardig is. Aan den Newa-stroom is zijn moed bewonderd, aan den Theems vereerd, aan de Spree gehuldigd, en de wufte Gal heeft in de koenheid en standvastigheid des Nederlanders op nieuw de proeven kunnen zien, dat Hollands Leeuw zich nimmer straffeloos laat honen. Roeme men dan den geest onzer | |
[pagina 574]
| |
natie, die zoo krachtig medewerkte tot handhaving onzer nationale eer; die het getoond heeft, toen het Koninklijke: voorwaarts! door de gelederen onzer dapperen klonk! Het Koninklijke: voorwaarts?...Ja, M.H.! bij de herinnering van dat Vorstelijk bevel staat de geheele roemvolle tiendaagsche veldtogt, in al deszelfs snelheid, voordeelen en gevolgen, U voor den geest. Dáár hebben zich de stoffelijke en zedelijke krachten onzes legers ontwikkeld; dáár heeft de keur onzer natie met volharding en moed zich de zwaarste vermoeijenissen en ontberingen getroost; dáár werd onze nationale roem gehandhaafd; dáár onze naam voor den vijand geducht, voor den buitenlander beroemd, en voor geheel Europa in luister en waarde hersteld; dáár werd de krijgseer onzes volks bevestigd op eene wijze, waarvan de Geschiedenis geen tweede voorbeeld opleveren kan, maar waarvan zij eens de luisterrijke wapenseiten en gevolgen met gouden letteren zal te boek stellen, en de namen onzer helden en der Koninklijke Zonen, bovenal dien van den moedigen, nooit genoeg bewonderden en edelen Prins van oranje, den held van Waterloo, den redder van Nederland, den overwinnaar bij Hasselt en Leuven, voor de nakomelingschap huldigen en vereeuwigen zal. Wij gaan over, M.H.! tot het vierde punt onzer beschouwing, waarin wij U wilden aanwijzen, dat onze volksgeest zich mede gekenmerkt heeft door godsdienstig vertrouwen op een hooger en alles magtig Bestuur. Zoo heilzaam het is, den middelweg te houden, zoo gevaarlijk is het, tot uitersten over te slaan; zoo pligtmatig het is, om het kwade eener natie op te merken, zoo onbillijk is het, om het goede, dat haar kenmerkt, voorbij te zien. Dit laatste werd, naar ons inzien, in de dagen, die wij doorleefden, wel eens uit het oog verloren, en onze natie hierdoor somwijlen aan eene niet geheel regtvaardige beoordeeling blootgesteld. Of, M.H.! zijn dan alle opofferingen en maatregelen tot behoud onzes lands uit geen ander beginsel geschied, dan om te schitteren of zich eenen naam te maken? Was | |
[pagina 575]
| |
het dan alleen vertrouwen op eigene krachten, op de almagt van den wil, hetwelk onze natie tot al dat goed in beweging zette? Neen! hoop op God en vertrouwen op Hem hebben algemeen het oude Nederland geleid. Of zijn wij ze vergeten, de woorden, die van den troon onzes Konings zijn uitgegaan: ‘Mijn lot is daar boven beslist;’ woorden, die zoo zeer vertrouwen op Gods bestuur ademen? Is zij ons uit het geheugen gewischt, de taal van oranje: ‘Wij vertrouwen op de hoede des Almagtigen?’ Herinneren wij het ons niet, hoe, bij het bevel aan onze dappere vaderlandsche legerbenden, om zich ten strijde toe te rusten, de eerste behoefte des Konings deze was, zich neder te buigen voor den troon van den Heer der heerscharen, en den zegen van God Almagtig, in wiens hand het lot der volken is, op onze wapenen af te smeeken? Wekte de Koning de natie niet tot dien zelfden pligt op? Stroomden onze bedehuizen niet vol van warme vereerders des vaderlands, die hunne gebeden tot God opzonden, en, bij opheffing der handen, van Hem alleen hulp en redding baden? Heeft zulk eene oproeping niet aller harten getroffen en in de edelste stemming gebragt? Heeft men het niet openlijk in onze Staatsvergaderingen beleden, ‘dat, zoo er nog hoop bestond, dat uit het duistere, dat ons omringde, een licht van redding zou aanbreken, die hoop, bij onderlinge eendragt, steunen moest op de erkentenis onzer afhankelijkheid van een hooger Wezen in het bestuur der wereld.’Ga naar voetnoot(*) - En nu, was dat alles ijdele woordenpraal? was dat eene taal, alleen door den nood afgeperst? of waren het woorden van stil en nederig vertrouwen op den alles magtigen Bestuurder des Heelals? Voorzeker! onze volksgeest kenmerkte zich door dat vertrouwen, en heeft het getoond, dat zij het oog op God geslagen hield, en moed en sterkte, licht en redding van Hem verwachten | |
[pagina 576]
| |
bleef. Wij stemmen het gaarne toe, M.H.! dat veel bij onze natie getuigenis kan geven van verkeerdheid, onverschilligheid, en minachting van de Godsdienst; maar was het dan bij onze vaderen alles goud, wat er blonk? Eerbied hebben wij voor hunne daden en deugden; maar wij mogen het toch openlijk en met dankbaarheid vermelden, dat vele derzelven, waardoor zij hunne namen onsterfelijk hebben gemaakt, nog in vollen luister onder ons schitteren; en godsdienstigheid en vertrouwen op een hooger Bestuur waren en zijn het, die onze natie geleid hebben en nog leiden tot onderdanigheid, tot grootmoedigheid, en tot het erkennen van gezag en orde. Voorzeker! waar elders het Christendom als eene leer beschouwd wordt, ver beneden dat hooge licht, hetwelk de volken uit de aangebeden, maar zedelijke kracht- en geestontwikkeling verschroeijende vrijheidszon tegenstraalt; waar men den christus Gods verloochent, het teeken zijns kruises omverrukt, de gewijde tempels plundert, daar blijft niet alleen hier het geloof in dien Hoogvereerden in duizende harten leven, maar allen koesteren eerbied voor elke dienst en ieder koorgebaar, waarmede anderen Hem dienen en huldigen; terwijl geene heiligschennende hand zich uitstrekt naar kerk of altaar, aan zijne vereering en lofverheffing toegewijd. Neen! het gevoel voor Godsdienst en afhankelijkheid van een hooger Bestuur is bij ons nog niet verloren. Zij zwijgen dan, die, zich over de beginselen der menschelijke daden op den regterstoel plaatsende, dit gevoel aan onze natie ontzeggen, of de uitdrukking van hetzelve voor ijdele klanken zouden willen doen doorgaan! Niet alzoo over onzen volksgeest gedacht of gesproken. Niet alzoo, wie gij ook zijn moogt, tot welk een' stand gij behoort, of wat ambt gij bekleedt, het prijzenswaardige in ons volk voorbijgezien, en u aan eene scheeve beoordeeling van het zedelijk goede, dat hetzelve van andere zoo uitstekend onderscheidt, schuldig gemaakt. Ik zeide het reeds: in de zalen onzer Vertegenwoordigers heeft zich de uitdrukking van dat godsdienstig gevoel doen hoo- | |
[pagina 577]
| |
ren; en de Geschiedenis zal het, Gode zij dank! verkondigen: Koning willem riep zoo wel ten gebede als ten strijde, en Nederland vertrouwde, in den veegen nood, op den God zijner vaderen. Ik vertrouw, M.H.! genoeg gezegd te hebben, om U aan te toonen, dat zucht tot orde, krachtdadige eensgezindheid, handhaving onzer nationale eer, en godsdienstig vertrouwen op God, de kenmerken waren van den geest onzer natie. En nu, zou zulk een volksgeest geene gelukkige uitzigten voor de toekomst opleveren? Wij zouden alle denkbeelden over de grondslagen ter vestiging van het geluk eens volks als ijdele droombeelden moeten beschouwen, en het als eene drogreden aanmerken, dat zedelijkheid alleen heil voor Maatschappijen en Staten kan daarstellen, wanneer wij niet, uitgaande van onzen volksgeest, tot eene betere toekomst mogten besluiten; terwijl het dus onverschillig zoude zijn, of verwaarloozing van alle zedelijke deugden eene natie kenmerkt, of dat burgerlijke eensgezindheid en godsdienstige, vaderlandlievende gevoelens den volksgeest geleiden. Neen, M.H.! onze zoo heerlijk ontwikkelde volksgeest mag op volksgeluk doen hopen; want, zoo werkende, bevestigt hij het welzijn van den Staat, geeft uitzigt op eene volkomene zegepraal over miskenning en tegenstand, doet ons het vertrouwen der naburen winnen, en kan den zegen des Hemels nederig doen verwachten. Zoo geleid, zal zich de natie het genot der vrijheid waardig maken. Zij zal, door denzelfden band verbonden, alle steunsels des staatsgebouws schragen. Bij vlijt en inspanning zullen alle takken van nationale nijverheid bloeijen. Het gezag der wetten zal heilig bewaard blijven. Ieder zal in zijnen kring voor de hoogste en gewigtigste belangen het eerst en het meest zorg dragen. Onderling pligtgevoel, om elkander te raden, te helpen en zedelijke verlichting te bevorderen, zal allen bezielen. Zoo zal, gelijk zeker Schrijver zegt, door den volksgeest, die ons geleidt, de toegeworpen twistfakkel afge- | |
[pagina 578]
| |
weerd, de schijnschoone raad van noodzakelijke verkoeling als duivelenraad veracht, de orde bewaard, de waakzaamheid verdubbeld, en de broederliefde telkens aangevuurd worden. Zoo, M.H.! zal het welzijn van den Staat bevestigd, de ingezetenen gelukkig, het vaderland behouden, en iedere poging met eenen gewenschten uitslag bekroond worden. Zulk een volksgeest, zeide ik, geeft uitzigt op eene volkomene zegepraal over miskenning en tegenstand. Blijft die geest ons geleiden, dan zullen moed en volharding onze sterkte zijn; wij zullen volhouden in het waken voor onze regten; de regtvaardigheid onzer zaak zal, bij kalmte en bezadigdheid, eindelijk heerlijk uitkomen. Het getrouw blijven aan eed en grondwettige instellingen zal onze vijanden beschamen. Onze eensgezindheid, ons vertrouwen op onzen Vorst, zal het geduld onzer belagers beproeven, die eindelijk, zoo wel uit eerbied voor onzen volksgeest, als uit vrees voor onze wapenen, van hunne buitensporige eischen zullen afzien, en allen verraderlijken aanval varen laten. De geheele gang onzes staatsbestuurs, de ware, milde beginselen van hetzelve, gepaard aan de goede gezindheid der natie, zullen de oogen der volken doen opengaan, en hun toonen, dat geen ijdele of wufte zin, geene wispelturige begeerte naar verandering ons beheerscht, maar tevredenheid, bij verwachting op gelukkige uitkomst, onze handelingen bestuurt. Zoo zullen wij zegepralen over miskenning en tegenstand; en waar de zetels der Vorsten wankelen, daar zal hier de goede volksgeest des Konings ondernemingen en besluiten bevorderen en eerbiedigen; en dreige dan al de nood: de edele gevoelens der natie zullen zich meer en meer openbaren; het volk zal zich digter scharen om den troon des geëerbiedigden Monarchs, en door zulk een' voortreffelijken geest zal de Koning gehoorzaamd, Nederland gered, en Europa overtuigd worden van onze gehechtheid aan pligt en orde. Het is die geest, ten andere, die ons de achting en het vertrouwen der naburen zal doen inoogsten. Trouw | |
[pagina 579]
| |
aan onze verpligtingen, naauwgezet op onze verdragen, wars van alle schending van burgerlijke en staatkundige instellingen, terwijl rondom ons verwarring, verraad, moord en plundering de schrikkelijkste tooneelen aanregten: dit, M.H.! kan niet anders, of het moet ons de achting van den nabuur doen verwerven. Of was het niet de eerlijkheid in onzen handel, de goede trouw in het nakomen onzer beloften, die den buitenlander naar onze havens en koopsteden voerde? Was Nederland niet vaak de wijkplaats der onderdrukten, en voor vele vreemden het land, waar de gastvrijheid hen ontving, de toegenegenheid der bewoners hun voordeel aanbragt, en derzelver vlijt hun ten voorbeeld en ter aansporing verstrekte? - Kan het dan wel anders, of moet niet onze gelukkige staatsgesteldheid gunstig naar buiten werken? Voorzeker, M.H.! en de gevolgen bevestigen het reeds, hoe de Europesche staatkunde onze houding begint te beschouwen, en hoe wij in de schatting der Vorsten reeds hooger gesteld worden; en het is zoo, gelijk een onzer Volksvertegenwoordigers, over onzen volksgeest sprekende, aanmerkte: ‘Wanneer men zien en vernemen zal, dat een hoopje volks, van slechts even twee en een half millioenen menschen, in weinige maanden meer dan honderdduizend soldaten kan te velde brengen; - dat hieronder veel duizenden zijn, die vrijwillig have en goed en de dierbaarste betrekkingen verlieten, om den heiligen geboortegrond te verdedigen; - wanneer men hooren zal, dat dat zelfde volk binnen weinige maanden millioenen schats kan bijeenbrengen, om zijne geschonden eer, met de wapenen in de vuist, te herstellen en te wreken: dan toch zal de buitenlander gereedelijk erkennen, dat wij dapper, dat wij edel zijnGa naar voetnoot(*). Ja, zulk een volksgeest zal ons het vertrouwen der Mogendheden van Europa waardig maken, zal hun eindelijk de regtvaardigheid onzer zaak doen inzien, en, bij magtige bescherming, het volbrengen van heilige en dure verpligtingen niet achterwege doen blij- | |
[pagina 580]
| |
ven; en bovenal ons der verguizing en den verraderlijken zin van een oproerig gepeupel niet ten speelbal maken. Zulk een volksgeest kan ons, eindelijk, den zegen des Hemels nederig doen verwachten. Kenmerkt zich onze natie door godsdienstigheid en vertrouwen op God, dan mag zij ook op Hem, als op den magtigsten Bondgenoot en hoogsten Beschermer, hopen. Werden standvastigheid, moed en vertrouwen, te allen tijde, met den heerlijksten uitslag bekroond; en was het zoo vaak de arm des Heeren, die, waar alle menschelijke hulp en kracht te kort schoten, licht uit de duisternis deed geboren worden en onze zaak beslechtte: wij mogen dan eene goede uitkomst verbeiden. De Almagtige gebood zoo vaak zijnen zegen op de wapenen onzer dapperen, op de ondernemingen onzer vaderen. Getuigen het onze geschiedrollen, hoe onze vijanden en bestrijders vloden of verslagen werden, als de nassaus en de de ruiters, met moed in 't hart, met God in 't oog en met het gebed om zijnen bijstand op de lippen, het zwaard aangordden en zich ten strijde toerusteden! Houden wij het voor den geest, dat geen volksgeluk zonder deugd bestaanbaar is, en blijven wij, bij burgerlijke braafheid, eerbied voor de Godsdienst koesteren: dan zal de zegen des Hemels op aller hoofden nederdalen; dan zullen meer en meer de edelste gevoelens en gezindheden bij onze natie ontkiemen, en voor tijdgenoot en nageslacht de schoonste vruchten dragen; dan mogen wij de toekomst met gerustheid tegenzien. Ja, M.H.! reeds schemert aan den gezigteinder een straal van licht. Welhaast, God geve 't! rijst de dageraad onzer redding, en de zon onzer verlossing praalt in vollen middagglans. Want dit geloof is het geloof des vaderlands: wanneer het doel der alles regerende Voorzienigheid eenmaal met de staatkundige schokken en beroeringen der volken bereikt is, alsdan zal het donkere, geheimzinnige en onzekere zich luisterrijk ontwikkelen, en de uitkomst voor Europa en Nederland zegenrijk wezen. Kweeken wij dan dien goeden geest aan. Wachten | |
[pagina 581]
| |
wij ons voor onbedachtzaam vooruitloopen. Blijve ontevredenheid en bedilzucht van ons geweerd. Schatten wij het vaderland en den Koning hoog. Laat zedelijkheid en deugd meer en meer onze leidsvrouwen worden. Wekken wij iedere vonk, welke onze nationaliteit kan aanvuren, zorgvuldig op. Wijzen wij onze kinderen, onze medeburgers op de groote daden van het voorgeslacht. Onze geschiedboeken hebben ze opgeteekend, de bedrijven van moed en dapperheid, van beleid en opoffering, van deugd en goede trouw, door onze vaderen verrigt. Schrikken wij steeds voor het bedriegelijke vrijheidsspook, dat, door verraad en logen voortgestuwd, elders rondwaart. Versterken wij den band, die den Koning en het vaderland in deze beslissende omstandigheden aaneenhecht. Brengen wij gaarne iedere opoffering, welke tot redding van het dierbaar vaderland gevorderd wordt. Houden wij het oog op den Koning der Koningen, op den Regeerder des Heelals, geslagen. Het was altijd de zienlijke hant Gods, die de bijstere buijen en bulderende baren breidelde in het geweldigst haars woedens, en haar hollende heevigheyt leerde luisteren naar den teugel, om te wenden en keeren, gelijk tot het uitregten zijnes raads vereischt werd. Toehoorders! waarin wij dan ook mogen verschillen, behouden wij slechts éénen geest in gevoel van liefde voor ons vaderland, in eerbied voor en gehoorzaamheid aan den Koning, en bovenal in onbepaald vertrouwen en onwankelbare hoop op God! Zoo bloeije Oud-Nederland; zoo worden volk en Vorst gezegend; en zoo lichten, door den edelsten geest geleid, die gelukkige dagen van roem en grootheid, van voorspoed en vrede voor ons vaderland aan, die wij van den zegen des Hemels wachten; zoo zal, om met de woorden van den beroemden Geschiedschrijver stijl te eindigen, hier het land zijn, waar men het gansche volk tot één ligchaam vereenigd ziet, welks leden eenpaarig te zamenspannen ter bevorderinge van een zelfde groot en gewigtig oogmerk! |
|