Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Fransche tooneelspelers weleer en thans.- Men streeft veel sterker om te behagen, wanneer men ééns mishaagd heeft, dan wanneer men steeds behaagt, en ten laatste waant, dat men steeds moet behagen. Van scarron's levendige schildering van de avonturen van eenen rondtrekkenden troep tooneelspelers, en van hogarth's niet minder geestrijke voorstelling: De kleedkamer der tooneelisten in de tent, werden vóór de omwenteling van 1789 nog werkelijk originelen gevonden, doch toen reeds veel minder. Toen, gelijk vroeger en later ook, hadden de tooneelspelers buiten de hoofdstad zelden een toereikend bestaan; en misschien was dit nog het geringste leed, dat hen trof. Zij hadden geweldig te kampen met kerkban, vooroordeel, miskenning in de maatschappij, en niet altijd zagen zij daarvoor zich schadeloos gesteld door bewezene hulde van beter denkenden. Hoe zal men het derhalve verklaren, dat het, desniettegenstaande, dit beroep nooit aan mededingers ontbrak, ja dat | |
[pagina 552]
| |
zelss rijke jongelingen, edellieden, mannen, die hooge ambten en waardigheden bekleedden, zich onder de priesterschap van thalia begaven? Het tooneel is eene zeer bekoorlijke, levendige, dichterlijke, tot geestdrift opwekkende loopbaan, en op geene andere gevoelt men de levenskracht in overvloediger volheid vloeijen. Men kan den tooneelspeler vergelijken met den zeeman, die juist in het onrustig leven van zijn beroep vergoeding voor de menigvuldige ontberingen van hetzelve vindt. Zonder zijnen geschilderden horizon te verlaten, doorloopt de tooneelspeler alle eeuwen en alle landen. Hij kleedt zich in alle kostumen, werpt zich in alle standen, is krijgsman, regter, landman, koning - is zedemeester en moordenaar: kan men zich verwonderen, dat zoodanig beroep eene onwederstaanbare aantrekkelijkheid heeft? Bovendien, de tooneelspelers waren eigenlijk alleen in de provinciën, zoo lang zij te Parijs niet konden optreden, in slechte omstandigheden, en de ellende werd, bij vurige gemoederen met eene levendige verbeelding, verzacht door de hoop. Want allen hadden steeds de hoofdstad in het oog; allen streelden zich met de zoete verwachting, dat zij aldaar eens zouden geraken; allen leefden of stierven in deze bekoorlijke gedachte. Het hoogste doel van de eerzucht der tooneelspelers was de Comédie Française - deze was hun Eldorado, hun Elysium, hun beloofde land. Ook bevond de kunstenaar zich aldaar werkelijk in een' zeer gunstigen toestand; destijds kon de Comedien français - en dit is geene gewaagde stelling - zich boven eenen grand Seigneur, ja zelfs boven menig' Koning verheven achten. Destijds had men geene politiek, geen redenaarsgestoelte, geene openbare zittingen, waarop gansch Europa met gespannen verwachting staart. In die dagen was het tooneel de eenige plaats, waarop zich de algemeene opmerkzaamheid vestigde - de schouwburg de verzamelplaats van voornamere lieden, en bij voorkeur het onderwerp van alle gesprekken. Daarom was dan ook de geliefde tooneelspeler, voor het publiek te Parijs, alles - mirabeau, foy, benjamin constant, manuel, perier in één' persoon. Eene tooneelspeelster te dien tijde speelde in het treurspel niet alleen de rol van Prinses of Koningin; zij was het werkelijk in het leven. Kwam zij van het tooneel te huis, zoo wachtten de sijnste genietingen op haar. De aanzienlijken maakten haar hun hof, de dichters bezongen haar, en zij zag | |
[pagina 553]
| |
mannen van den eersten rang aan hare voeten. Sprak men tot haar van haren troon en van hare koninklijke hand, zoo geloofde zij aan haren troon en aan hare koninklijke hand. Zijn dit misleidende verbeeldingen - droomen; wat kunnen de bewoners en bewoneressen van paleizen meer wenschen? De stand van den tooneelspeler was wel niet zoo schitterend als die van de tooneelspeelster, maar toch altijd nog zeer voordeelig. Met tijdelijke goederen en eer overladen, stonden zij op den meest vertrouwden voet met de hoogere standen der maatschappij, en bragten hunne dagen door met de eerste mannen van hunnen tijd. Van den Markies ontleenden zij hunne aardige manieren, en gaven ze hem volkomener, met eene ruime rente, terug. De voornaamste mannen zochten begeerig den omgang met tooneelspelers, en aanzienlijke vrouwen dongen naar hunne genegenheid. Het gezegde van den beroemden baron, dat tooneelspelers op den schoot van Koninginnen en Keizerinnen opgevoed moesten worden, is dus niet zoo geheelenal belagchelijk. De binnenste zaal (foyer) van het théâtre français, geenszins te verwarren met die voor het publiek, was eertijds de schitterendste en meest gezochte verzamelplaats van Parijs. Alleen voor groote namen of voor groote talenten stond hier de toegang open. Destijds moest men den overwinnaar van Mahon, den Maarschalk richelieu, in groot uniform bij het répertoire zien voorzitten - rondom hem, in een' schitterenden kring, enkel mannen met historische namen, in met goud afgezette, van edele gesteenten blinkende kleeding, op die verhevene zetels, welke thans nog onder de beeldtenissen van moliere, corneille en racine pralen. Toen moest men de tooneelspelers in Fransch gewaad, met een' horizontalen galanterie-degen en hooge borst zien, wanneer zij in den kring dier groote heeren als onder huns gelijken traden, en de tooneelspeelsters, als zij met gepoederd haar, met hoepelrokken en kleedingstukken van kant, statig en fier in deze schitterende vergadering rondwandelden en met zeker gevoel van waardigheid ieders hulde ontvingen. Door de veelheid van zoodanigen wierook bedwelmd, legden tooneelspelers en tooneelspeelsters die grootsche manieren ook in het bijzondere leven niet af. Mademoiselle clairon sprak als Koningin tot hare kamenier, op plegtigen, eerbiedwekkenden toon; en vroeg dufresne zijnen friseur: ‘Quelle heure | |
[pagina 554]
| |
est-il?’ zoo antwoordde de haarkunstenaar met de diepste buiging: ‘Je...l'ignore, Seigneur!’ Van dat alles nu bestaat thans niets meer; en deze verandering - men kan het niet ontkennen - strekt tot nadeel der dramatische kunst. Hetgeen vurige gemoederen bijzonder aan het tooneel boeide, en hun vooral dit beroep deed kiezen, was het treurspel. In onze dagen bezitten wij (Franschen) helaas! geen treurspel meer; het is voor langen tijd, misschien voor altijd, verdwenen. De Revolutie heeft aan deze gansche tooneelvertooning een einde gemaakt. Sedert Koningen werkelijk hunne troonen verloren, bezit ook de kunstenaar in het treurspel den zijnen niet meer. Onder napoleon kwam eenigermate de zoo even beschreven toestand terug, doch slechts in flaauwe trekken. Ook toen hadden de tooneelspeelsters weder aanbidders van hoogen rang en leefden op hoogen voet. Op nieuw werd de foyer van de comédie française weder de verzamelplaats van vele uitgelezene, beroemde, groote mannen. Laraguais, choiseul-stanville, segur, ximenes en anderen vergaderden aldaar, benevens geleerden en letterkundigen, om er, ieder naar zijnen smaak, onderhoud te vinden. Maar deze gelukkige tijd duurde slechts weinige jaren; in de dagen van rampspoed zijn équipages, aanbidders, snappers - kortom, is alles verdwenen. Bij den intogt in 1814 bezochten langeron en vele andere Russische Generaals, die, zonder ooit in Parijs geweest te zijn, de zeden alhier zeer wel kenden, terstond op den avond na hunne aankomst het theâtre français; zij meenden daar aanzienlijk gezelschap te vinden, maar zagen zich in hunne verwachting teleurgesteld. Sedert Frankrijk eene Constitutie heeft, is die verzamelplaats verlaten, en de dames van het tooneel gaan te voet. Na de Restauratie althans heeft geene derzelven zich rijtuig aangeschaft. Wat men nog van dien aard onder de bourbons zag, dat was af komstig uit de tijden van napoleon. Nadat ik het vroegere zorgelooze en aangename leven van Nosseigneurs comédiens heb geschilderd, moet ik ook de keerzijde doen zien. Dat publiek, hetwelk hen zoo ijverig huldigde, gaf zich weleens aan zeer grievende luimen over, en de hen zoo vriendelijk bejegenende grooten waren bij hunne vertrouwelijkheid soms tamelijk grof. De Maarschalk richelieu zond Mademoiselle clairon naar fort l'Evêque; en als baron bij den Hertog de lafeuillade zich daar- | |
[pagina 555]
| |
over beklaagde, dat diens livereibedienden de zijnen afgerost hadden, antwoordde de Hertog: ‘Maar, mijn goede baron, waarom houdt gij ook livereibedienden?’ Destijds was het antwoord passend; thans, nu eene liverei aan eenen burger, die dezelve betaalt, eerder wordt toegestaan, dan aan eenen Pair, die niet betaalt, zou de uitdrukking ongerijmd zijn. Zonderling genoeg noemde men de tooneelspeelsters, gehuwd of niet, voorheen steeds Mademoiselle; heden ten dage heeten ze allen Madame: maakt men op deze wijze te haren opzigte niet altijd eene bijzondere rangschikking? Ik herinner mij het geval van eene jonge, bekoorlijke actrice, die in het vorige jaar als getuige voor het cour d'assises verscheen. Op de vraag des voorzitters, of zij gehuwd was, antwoordde zij: ‘Heer President! ik ben actrice.’ Verre zij het van mij, dat ik uit dit voorval iets ten nadeele der tooneelspeelsters van onzen tijd zou willen afleiden; men moet haar naar haar persoonlijk karakter, niet enkel naar haren stand in de maatschappij, beoordeelen. Ieder weet, dat menig tooneelspeler in zijne huiselijke betrekkingen voorbeeldig leeft, en vele tooneelspeelsters zijn inderdaad deugdzaamGa naar voetnoot(*). - Doch laat ons den draad onzer beschouwingen weder opvattten. Hoe meer de voordeelen en bekoorlijkheden van het tooneelspelen met den tijd afnamen, des te minder moest ook de graagte en de mededinging worden. Reeds dringt men niet langer zoo sterk, om onder de priesterschap van thalia te geraken, en dien ten gevolge worden ook de talenten op het tooneel zeldzamer. Vermindering van talenten had vermindering van aanschouwers - vermindering van aanschouwers vermindering van talenten ten gevolge; en uit deze wederkeerige werking kan men het verval van het tooneel verklaren. Het loopt in het oog, dat de menigte thans zoo weinig belang stelt in de dramatische kunst, en althans op datgene, wat er achter de schermen is en de personen der spelenden betreft, naauwelijks acht geest. Toen molé, vóór omstreeks vijstig jaren, ziek lag, was geheel Parijs in beweging - den geheelen dag reden er rijtuigen voor zijne woning af en aan, om naar zijnen toestand te vernemen. Naauwelijks vernam men, dat hij zich iets beter bevond, en dat de Doctor hem veroorloofd had eenige druppels Bordeaux wijn te gebruiken, of hem werden, in minder dan twee volle | |
[pagina 556]
| |
dagen, over de vierduizend flesschen van alle kanten toegezonden. Bij het verlies van talma zagen wij ook nog een enkel voorbeeld van zoo levendige belangstelling; maar die tijd, ofschoon het geval nog niet zoo lang is geleden, ligt reeds verre achter ons - want wat hebben wij onlangs beleefd? Madame mars, de groote actrice, had zich van het tooneel verwijderd, en Parijs wist het naauwelijks. Men verwondere zich dus niet over het verval van den schouwburg. De tooneelspeler heeft de levendige deelneming en opmerkzaamheid van het publiek noodig, en alleen in zoo verre men hem acht, is hij, als kunstenaar, achtingwaardig. Daar zijn echter nog meer andere oorzaken van het verval op te noemen. Vóór 1789 vond een jongeling van eene levendige en vurige verbeelding geene voor hem meer geschikte loopbaan dan het tooneel, en dit moest gevolgelijk eene menigte jonge lieden van gunstigen aanleg uitlokken, die thans geheel andere wegen inslaan. Menigeen - wij schromen niet, voor de waarheid uit te komen - menigeen, die heden ten dage bij een oproer of als volksredenaar zich onderscheidt, zou misschien onder de oude Regering als een bewonderd speler op het tooneel geschitterd hebben. Een karakteristiek onderscheid tusschen de oude en nieuwe orde der dingen is verder de uitvinding der claque; iets, dat vooral hier dient vermeld te worden. Door de benaming van claque duidt men eene zekere vereeniging van toejuichers aan, welke hiervan eenigermate een handwerk maken en voor klinkende munt hunne geoefende klappende handen aan de dienst van den tooneelspeler wijden, terwijl zij naar gelange van meerdere of mindere betaling hoog of diep op den toonleider der goedkeuring grijpen. Dit gebruik, deze misgeboorte der hedendaagsche kunstvlijt bestond waarschijnlijk bij de Ouden niet. Ook zoude het bij den al te grooten omvang van hun amphitheater, dat een gansch volk kon bevatten, niet mogelijk geweest zijn. Een handvol menschen, die in onze beperkte schouwburgen de palmen des roems uitdeelen, had zich in de verbazende ruimte verloren. Om op die ontelbare volksmenigte te werken, zoude er een gansch heer van applaudisseurs of betaalde toejuichers noodig geweest zijn, en de Grieksche tooneelspelers waren bij allen goeden wil, daar zij niet minder eigenliefde dan de onzen hadden, zeker tot zoodanige uitgaven niet in staat. Bij de Romeinen moest dezelfde oorzaak dezelfde uitwerkselen heb- | |
[pagina 557]
| |
ben; daarom bleef onder hen de claque ook langen tijd onbekend. Doch bij dit volk, gelijk men beweert, zijn de eerste sporen daarvan te vinden; en is dit zoo, dan zou dezelve van hoogen, vorstelijken oorsprong zijn. Keizer nero, dit is bekend, had den inval, dat hij met de tooneelspelers en zangers van zijnen tijd wedijveren wilde. Op zekeren dag ergerde de Keizer zich over de koude ongevoeligheid der Romeinen, als hij optrad; de Keizerlijke acteur zond daarom zijne lijfwacht, de practorianen, in het amphitheater, opdat zij zouden applaudisseren en het volk tot handgeklap aanzetten. Nero was dus de gelukkige uitvinder van eene, sedert tot zoo hooge volkomenheid gebragte, kunst. Zoodanige instelling verdiende zoodanigen stichter! Na dien tijd vertoont zich in de geschiedenis der claque eene onmetelijke gaping. De opvolgers van nero en de Vorsten ten tijde van het verval des Romeinschen rijks traden alleen in bloedige schouwspelen op, waarbij zoodanige bewijzen van goedkeuring niet te pas kwamen. Later ging de tooneelkunst verloren, ja alle beschaving scheen te zullen verd wijnen. Gedurende de middeleeuwen, in de eerste tijden na de wedergeboorte der kunst, zelfs onder lodewijk XIV, vinden wij geen spoor van betaalde toejuichers of claqueurs. De hovelingen van lodewijk namen buiten twijfel, wanneer hij op het tooneel verscheen, van zelve dit werk op zich, doch werden er niet voor betaald. Eerst in onze dagen zag men de door een gekroond hoofd van vroegere eeuw ingevoerde schandelijke gewoonte weder hernieuwen. De tooneelspelers baron, dufresne, lekain hadden zeker hunne vrienden, welke pogingen deden, om de menigte de hooge verdienste dier mannen te doen waarderen; doch eene eigenlijk gevormde claque bestond er toen nog niet - het waren slechts begunstigers, welke uit belangstelling in de kunst zich die moeite gaven.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|