Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 521]
| |
Mengelwerk.Iets, betrekkelijk de toeneming van het noodlottig verschijnsel van den zelfmoord in oud-Nederland.De menigvuldige voorbeelden van zelfmoord, sedert eenige jaren, gewisselijk in grooter aantal dan in vorige tijden, hier te lande waargenomen, kunnen niet nalaten de aandacht van den Christelijken menschenvriend tot zich te trekken, en het wordt hem meer en meer belangrijk, de bijzondere oorzaken van een zoo treurig en den waren vriend van het gezuiverd Christendom bedroevend verschijnsel op te sporen en nader te leeren kennen. Bij het nagaan van den levensloop van een aantal rampzalige slagtoffers van den zelfmoord, is het ons overtuigend gebleken, van hoeveel invloeds de, helaas! door zoo velen, in dezen tijd, aangekleefde duistere godsdienstbegrippen geweest zijn, om menschen tot een zoo rampzalig uiterste te vervoeren; en desaangaande wenschten wij, of het eenig nut mogt stichten! eenigzins uitvoeriger te gewagen. Opmerkelijk is het toch, dat onder de leden der Sekte, die zich als aanhangelingen en warme voorstanders van steil-regtzinnige godsdienstbegrippen hebben doen kennen, zulk een overgroot aantal zelfmoorders zijn gevonden. Men zoude meenen, dat menschen, die andersdenkenden zoo streng en onverbiddelijk veroordeelen, en, zonder tegenspraak te dulden, blijven beweren, dat de weg der zaligheid, alleen en bij uitsluiting, door de aankleving hunner strenge en steile leerbegrippen kan betreden worden, ook een leven zouden leiden, vol van eerbaarheid en ware Godzaligheid; en ziet men op de uitkomst, hoe jammerlijk vindt men zich dan bedrogen, wanneer velen van deze hoogvereerde en luidgeprezene regtzinnigen niet naar het voorbeeld van een' petrus of paulus, | |
[pagina 522]
| |
maar in het rampzalig voetspoor van een' judas, den verrader des Heeren, ontslapen. Is dit treurig en verderfelijk verschijnsel niet een krachtig bewijs, dat die zoogenaamde Regtzinnigheidsleer niet uit God, maar uit den Booze is, en dat de vijand van God en van het goede zich van die duistere en naargeestige leere bedient, ten einde vele zielen van het Koningrijk der Hemelen verwijderd te houden. De tot allerlei uitersten gedrevene leer der Dordsche Vaderen is, voor het minst, een zeer doeltreffend gekozen middel, om elke vordering in Bijbelkennis en Christelijke heiligmaking te belemmeren; en dat het Rijk der Duisternis zich daarin verheugt, zal wel geen Bijbelschregtzinnig Christen, die zijn heil alleen van God, door christus, hoopt en verwacht, verwonderen. Mogt dit slechts meer worden ingezien, en mogt men de verkondigers der als zoodanig meer algemeen bekende domperleer uit derzelver vruchten, werken en daden leeren kennen; dan zouden veler oogen worden opgeklaard, en zij den God en Vader van alle barmhartigheid, in zijnen eengeboren Zoon, leeren lief hebben en gehoorzamen, ophoudende te leeren leeringen, die geboden van menschen zijn. De zoogenaamd regtzinnige leer dezer dagen is eene leer, waarmede de slaaf der zonde, ter verdooving van zijn geweten, naar bevind van zaken en eigen genoegen, kan te werk gaan. De wellusteling, de geldgierige, de wraakzuchtige, de wereldsgezinde, en elke slaaf zijner zondige begeerlijkheden, vindt in de hooggeprezene leer der geestelijke onmagt een onfeilbaar werkend middel, om aan elke geliefkoosde zonde bevrediging te verschaffen; want behoort men eenmaal tot het klein getal der geroepenen en uitverkorenen, dan kan (volgens de leer der Sekte) niets ons van de zaligheid blijven uitsluiten, mits men maar, in het leerstellige, de leere der Dordsche Vaderen blijve aankleven. Vervalt een broeder of zuster tot ergerlijke, verregaande buitensporigheden, die zelfs door de Burgerlijke wet- | |
[pagina 523]
| |
ten niet straffeloos geduld worden, dan verkondigen de voorstanders der Sekte de hemeltergende en Godslasterlijke leer, dat God zijne ware kinderen, dat is zij, die van eeuwigheid tot de zaligheid zijn voorbeschikt, in zulke zonden laat vallen, opdat zij daardoor hunne nietswaardigheid en strasschuldigheid des te meer zouden gevoelen en erkennen; door deze verderfelijke stelling, regelregt, de uitspraak des Bijbels wedersprekende: Een iegelijk, die den naam van christus noemt, sta af van ongeregtigheid! Op deze wijze den geest van het Evangelie uit het Evangelie weggeredeneerd hebbende, en schermende met de woorden uitverkorenen, voorbeschikten, blijvende genade, inwendige roeping, bevestiging des geloofs en verzegeling(?) kan men, mits zich stipt aan de belijdenis der alleen zaligmakende leer, in de akten der Dordsche Synode vervat, houdende, allerlei troetelzonden gereedelijk inwilligen. Is de zonde groot, welnu! de genade wordt daardoor, in den geest der Sekte, en alhoewel paulus zich daartegen regtstreeks verklaard heeft, des te meerder. Maar welligt is de groote Apostel der Heidenen, in het oog van hen, die bezwaren tegen den geest der eeuw in het midden brengen, van Arminiaansgezindheid niet geheel vrij te pleiten! Zijne leer, aangaande de voorbeschikking, is althans de leer der Dordsche Vaderen niet, en allerminst die van hunne afgodische aanbidders. In dagen van rust en kalmte is de verderfelijke leer der Sekte zeer geschikt, om bij den zondaar gereeden bijval te vinden: want zij verzekert hem het verkrijgen en bezit der eeuwige behoudenis, met weinige veranderingen, in denzelfden geest, waarin de Roomschkatholieken de zaligheid des Hemels aan eene onkundige, onbeschaafde en onverlichte menigte verkondigen. Dan, even gelijk de meeste lasten in het einde het zwaarste beginnen te wegen, zoo gaat het ook met de zoo hoog geroemde, maar onbijbelsche en alzoo onchristelijke, leer. Ten laatste toch wordt het geweten van den zondaar wakker, en | |
[pagina 524]
| |
laat zich door geen der tooverwoorden, die de Sekte steeds, als stillende middelen, bij de hand heeft, meer in slaap sussen. Ontzettend is dan de toestand der bekommerde en radelooze ziel! Zij gevoelt hare verwijdering van God en van den Hemel - de leer der Sekte biedt geen troost meer - de roepstem van het eenvoudig Evangelie, dat aan elken zondaar, in en door christus, op geloof en bekeering, genade en zaligheid toezegt, heeft men nimmer verkiezen te volgen, omdat daarbij het kruisen des vleesches en deszelfs begeerlijkheden gevorderd werd, en het alzoo gemakkelijker viel, de leer der onmagt, naar de grondbeginselen der Sekte, dan de leer des geloofs en der heiligmaking, naar de leer van christus en zijne Apostelen, na te leven; - en nu, digt aan het einde des levens genaderd, prangt het geweten den regtzinnigen onbekeerden met de verschrikkingen van dood en eeuwigheid; de wijde wereld wordt hem te eng, en boven zich ziet hij eene vertoornde, wrekende en straffende Godheid, gelijk de Oosterling zich zijne grimmige en bloeddorstige despoten schildert, angst en radeloosheid stijgen ten top; te dikwerf heeft men anderen, die, in nederig geloof en ootmoed des harten, op jezus' woord, aan de alles en allen omvattende Vaderliefde van God in christus vasthielden, als liberalen en nieuwe verlichters hooren verketteren en verdoemen, dan dat men zich, als een arm en vergeving behoevend zondaar, in de armen der Goddelijke barmhartigheid zoude werpen; en de gefolterde lijder smacht te vergeefs naar raad, bemoediging en vertroosting! De Sekte staat gereed, hem een en ander aan te bieden; en, op den toon van onfeilbaar gezag, verzekert zij hem, dat de bekommeringen en zielsangsten, waarmede hij heeft te kampen, een deel uitmaken van den strijd, dien de Vorst der Duisternis aanvangt, om hem van de verzekering van zijnen genadestaat te berooven; maar dat de gefolterde ziel, aan het einde van al die hevige worstelingen, tot ruimte en rust zal gebragt worden. - Zoo wordt dan de stem van God in het binnenste, de stem | |
[pagina 525]
| |
van het nimmer falend geweten, dat den zondaar zijne misdrijven voorhoudt en hem voor God aanklaagt, voor eene werking van den Booze verklaard! Zoo verlaat men de springader des levenden waters, om zichzelven bakken uit te houwen; gebrokene bakken, die geen water houden! De noodlottigste uitkomst bevestigt de waarheid dezer Bijbelspreuk. Het geweten toch kan misleid en bedrogen, maar het kan niet omgekocht worden; en eindelijk wreekt het zich schrikkelijk op hem, die hetzelve heeft pogen te misleiden! De rustelooze en wanhopige zielstoestand kan niet zonder uitwerking op het ligchaamsgestel blijven; ziekten en kwalen vertoonen zich, en werken weder hoogstnadeelig op al de vermogens van den geest; de arme lijder kan aan het vereenigd geweld der krankheid van ligchaam en ziel niet langer wederstand bieden; hij nadert, meer en meer, den ongelukkigen staat eener volslagene waan- en krankzinnigheid, en, in een' van derzelver aanvallen, komt hij tot het schrikkelijk uiterste - tot den zelfmoord! Sedert eenige jaren, dat is sedert de opkomst der Sekte in het Protestantsch Kerkgenootschap, en de meerdere uitbreiding harer gevoelens en leerbegrippen, herhaalden zich deze bedroevende voorvallen op eene ontzettende wijze; en het mag, uit dien hoofde, verwondering baren, dat nog zoo velen, met geringschatting der Bijbelsche aanwijzing: men kent den boom aan zijne vruchten, de bedoelde donkere begrippen en sombere gevoelens blijven aankleven, en, met groote vooringenomenheid, aan eene onbijbelsche leere blijven vasthouden. Maar deze verwondering houdt op, wanneer wij waarnemen, dat menschelijke verdorvenheid en hoogmoed aan de voorstanders der Sekte hare wapenen in handen hebben gegeven, om het gezond verstand en het gezuiverd Christendom beide te bestrijden. Volgens hunne leer, is de ongelukkige zelfmoordenaar eindelijk in zijne worstelingen met den boozen Geest te kort geschoten, en heeft de Duivel de overwinning over | |
[pagina 526]
| |
den armen strijder behaald. Tot schijnbare staving van dit ongerijmd gevoelen, roept men de verhalen van sommige bezetenen, ten tijde des Zaligmakers, in; en hiermede wanen zij hunne verderfelijke en Godönteerende leer boven alle wederspraak verheven. Die dwalenden in een land van donkerheid en schaduwen des doods! Heeft dan een Apostel des Heeren niet gezegd: Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwaad, en Hij zelf verzoekt niemand. Maar een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijne eigene begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende, baart zonde, en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood.Ga naar voetnoot(*)
Wij hebben, in de verspreiding der godsdienstige dwaalbegrippen onzer dagen, eene hoofdoorzaak aangewezen, die tot de toeneming van het noodlottig verschijnsel van den zelfmoord, hier te lande, zoo treurig heeft medegewerkt; en wij beklagen daarbij de voorstanders dier nieuwere leere, zoo wel als hare rampzalige slagtoffers. Neen, wij willen ons niet vermetel op den regterstoel der Godheid plaatsen, en, stout weg en beslissend, over den ongelukkigen zelfmoordenaar het oordeel der verdoemenis uitspreken. Wij willen ook de verkondigers der duistere, eigenwillige Godsdienstleere niet oordeelen, opdat wij niet geoordeeld worden. Ook dan, wanneer zij ons, voorstanders van een verlicht Christendom, voor liberalen, illuminaten, rationalisten, en wat niet al? | |
[pagina 527]
| |
houden en verklaren, willen wij, bij het verwerpen hunner onbijbelsche begrippen, hunne personen niet met scheldnamen bejegenen; maar, hen met medelijden beschouwende, van hen liefst gelooven, dat zij niet weten, van hoedanigen geest zij zijn. Anders is het gelegen met hunne gevaarlijke grondstellingen; tegen dezen mag en behoort men ernstig te waarschuwen, als tegen eene leer, die, uit eigen aard en strekking, in ons gezegend Vaderland, de ontzettende voorbeelden van zelfmoord, onder alle standen en rangen, vermenigvuldigd heeft, en, wordt dit niet door God verhoed! zal blijven vermeerderen. Is er wel eene voorstelling, uit eigen aard, meer verschrikkelijk, dan die van een redelijk en met den voortreffelijksten aanleg en vermogens begistigd mensch, die zijn eigen aanwezen, op wat wijze dan ook, vernietigt? Zoo immer, dan is hij, door deze daad, tot verre beneden het redelooze dier verzonken; want hetzelve poogt, zoo veel het vermag, het leven, wanneer het bedreigd wordt, te beveiligen en te behouden; en nemen wij liefst daarom. ten aanzien van elken zelfmoordenaar, de vooronderstelling aan, dat het schrikkelijkst besluit alleen in een' staat van zinnelooze ijlhoofdigheid kan volvoerd worden. Maar is dit zoo; is het dan, voor God en menschen, niet onverantwoordelijk, zulke daden met eenen glimp van godsdienstigheid te bemantelen, en de oorzaak van dezelve niet in de ongeregtigheid der menschen, maar aan de onmiddellijke werkingen van een Wezen toe te schrijven, walks vermogen, naar de Bijbelsche leer, door den Zoon van God is te niet gedaan? Wij beklagen den ongelukkigen zelfmoorder van heeler harte, - wij sidderen voor de wroegingen van een ontwaakt geweten, die hem, in het einde, in radelooze wanhoop, den draad zijns levens gewelddadig deden verbreken; maar wij verfoeijen eene leer, die, slechts in de duizendste gevolgtrekking, aanleiding geeft, om zondaren uit de liefdeärmen des Hemelschen Vaders terug te houden, ten einde hen in de klaauwen van den Satan over te leveren! | |
[pagina 528]
| |
Wij spreken hier niet te sterk, maar op grond eener treurvolle ondervinding, en de gebezigde uitdrukking steeds in derzelver siguurlijke beteekenis willende opgevat hebben. Aanvankelijk wordt de leer der predestinatie, door de voorstanders der Sekte, gebezigd, als een beproefd middel ter aankweeking en versterking van den menschelijken hoogmoed, en het leerstelsel van de volstrekte onmagt ten goede schenkt aan de traagheid, tot het doen van Gods wil te eenemaal ongezind, overvloedig voedsel. Valt men in de strikken der wellustigheid, der wraakzucht, der brooddronkenheid of der geldgierigheid, dan moet niet de mensch, maar de Satan, den last van dit alles dragen; en het bedrijven der zonde, mitsgaders het inwilligen van verbodene driften en lusten, moet, naar de grondstellingen der nieuwe leere, aangemerkt worden als een middel, waardoor de zondaar zijne nietswaardigheid eerst regt leert inzien en gevoelen. In dien zelfden zin en geest heeten de beschuldigingen van een ontwaakt geweten worstelingen der ziele tegen de aanvechtingen van den Booze; en voltooit eindelijk de zelfmoord het werk, dan wordt aan den Duivel de hoedanigheid van scherpregter toegeschreven!...Lezers! Christelijke Lezers! o, Beproeft het, of zulk eene leer met den Bijbel overeenstemt - of zij uit God kan wezen! De Bedienaar van het Evangelie moge, om redenen, die wij niet willen beoordeelen, maar die voorzeker het kenmerk van voorzigtigheid dragen, het onraadzaam keuren, over de bedoelde verderfelijke en alle redelijke Godsdienst ondermijnende dwaalbegrippen in bijzonderheden uit te weiden; maar geheel anders is het hier met den eenvoudigen leek gesteld; hij kan en hij mag op de witgepleisterde graven wijzen, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vervuld zijn met doodsbeenderen en allerlei onreinheid. Maar welligt staan velen gereed, onzen ijver in dezen te misprijzen; verblind zijnde door den glans van het klatergoud, dat de steeds veldwinnende domperleer aan den standaard der zoogenaamde regtzinnigheid heeft weten | |
[pagina 529]
| |
te hechten. Wij antwoorden, of dan onze ijver voor de leer van het onverbasterd Evangelie, en ter verdediging van hetzelve tegen alle dwalingen, ooit te vurig zijn kan? De voorstanders en verkoudigers der nieuwe leere pogen wel de eere der Dordsche Vaderen onbezoedeld te handhaven, en hun hoogmoed wordt niet weinig gestreeld, als handhavers dier eere genoemd en geprezen te worden. Ons is het roemen niet oorbaar; maar indien wij roemen, het is in niets anders, dan in het kruis van christus. Mogten de dwalenden nog eenmaal tot den eenigen Herder worden teruggebragt, en onze Protestantsche Kerk niet meer en niet langer door zoogenaamd regtzinnige wartaal ontsticht, verdeeld en beroerd worden! Mogt men de besluiten der Dordsche Kerkvergadering voor niets meer leeren houden, dan voor een hoogstgebrekkig menschenwerk, door staatkundige partijschappen tot uitersten gedreven! Mogt men de waarheid, gelijk die in christus is, leeren betrachten in de liefde! Mogt men overal één zijn in één Geloof, één Heer en één Doop, en een ieder, met toepassing op zichzelven, een' groot' Kerkhervormer nazeggen: Noch Doctorshoed, noch Bisschopsmijter, maar een nieuw schepsel! Dan zou het uiteinde van zoo vele eenvoudigen niet in eenen ontzettenden zelfmoord daar zijn. - Wie ooren heeft om te hooren, die hoore! christianus. |
|