| |
Iets uit een satyriek geschrift, dezer dagen uitgekomen, van dr. Mises, te Leipzig, over de cholera.
Ik durf wedden, dat van twee personen, van welke zich de een slechts half kan verzadigen, de ander de helft op zijn bord moet laten liggen, de tweede den eersten nog benijden zal; want genen ontbreekt slechts eene halve portie, dezen eene halve maag. Is het niet opmerkelijk, de klagt te hooren van een overloopend vat, dat het de soep niet bevatten kan, en te gelijk die van een ander, daarnevens staand, ledig vat, dat het zich met den dauw des hemels moet vergenoegen, terwijl het eene alleen zijn overschot in het andere behoefde te laten overloopen? Is het niet opmerkelijk, niemand luider over de ellende der armen te hooren klagen, dan juist de rijken, die hen konden helpen? Want niet de arme, maar de rijke eet thans zijn brood met tranen; de eerste heeft alleen tranen zonder brood. Minder de overbevolking van het eene
| |
| |
oord, dan de nietbevolking van het andere, alleen de domheid der menschen of derzelver leiders, die hen, als rupsen aan een' kaalgegeten tak, als bij klompen aan een' uitgeputten nijverheidstak doet blijven hangen, terwijl de boom welligt nog vele andere groene takken heeft, waaraan zij zich verdeelen konden, is oorzaak van hun hongerlijden. Ontwijfelbaar heeft de Schepper koren en aardappelen laten wassen om gegeten, niet om gedronken te worden. Maar is het niet zeer natuurlijk, dat, wanneer men de voedingsmiddelen in vocht verkeert, men ook slechts vocht overhoudt om zich te voeden? Vast gaat het, dat, wanneer alle veldvruchten, die thans, tot brandewijn verbruikt, den weg naar het hoofd nemen, om zich daar in revolutionaire en korzele idéën van Vrijheid en Gelijkheid tegen Staat en Nabuur te veranderen, als brood of brij of pannekoeken den weg naar beneden insloegen, er niet slechts genoeg zijn zou, om goedkoop verkocht te worden, maar ook nog geld zou overblijven, om dezelve te koopen, verstand genoeg, om dat geld te verdienen, en mest genoeg, om het produkt zelf weder te telen; en dat de grond alles behalve hecht is, waarop men beweert, dat de brandewijn tot versterking in den arbeid dient: want het Romeinsche Coliseum werd gebouwd in eenen tijd, toen men nog geen snaps kende, en stortte in puin, toen men daarvan overvloed had. Slechts die verandering heeft de brandewijn te weeg gebragt, dat, terwijl voormaals de menschen dronken om te kunnen arbeiden, zij thans, ten beste genomen, arbeiden om te kunnen drinken.
Naardien nu de menschen het kwaad der overbevolking niet op eene verstandige wijze gelieven te verhelpen, zoo komen hun in dezen onverstandige en geweldige middelen te hulp, en wel in de eerste plaats de Krijg, en, wanneer deze zich niet werkzaam genoeg betoont, deze of gene pestaardige ziekte. Vanhier ook de Cholera! Intusschen is deze, men moet het erkennen, eene zeer dubbelzinnige bondgenoote voor de, wegens overbevolking, klagende rijken. Eerst scheen het, (en
| |
| |
dit werd zelfs met groot welbehagen in de nieuwspapieren verkondigd) alsof de Cholera, Aristocraatsgezind, in hare verwoestingen zich tot het gemeen bepaalde. Men begon alzoo in hoogbeschaafde kringen reeds de Cholera veel zachter te beoordeelen, en aller afkeer wendde zich tot het volk, hetwelk zich aanstelde, als wilde het het verzuim der Cholera op die genen wreken, welke zij scheen voorbij te gaan. Men bepaalde reeds de straten, waar zij haren intrek behoorde te nemen, en begon zelfs toe te stemmen, dat de Cholera veel ellende van de aarde zou wegruimen. Maar, sinds zij, die zich aan de achting en vriendschap der Grooten niet veel scheen te bekreunen, nevens de vliegen ook de spinnen begon weg te ruimen, en zich aan eenige Vorsten en Graven vergreep, is de breuk volkomen en onheelbaar geworden. Ja, de Grooten, in het gevoel van het onherstelbaar verlies, dat zij, en de wereld in hen, ondergaan, betoonen tegenwoordig, indien mogelijk, nog sterker afschuw tegen deze kwaal, dan de armen, welke, stilzwijgend, edelmoedig erkennen, dat, wijl zij niets te verliezen hebben, ook aan hen niets verloren wordt.
Vanhier dan zook de algemeene heirvaart tegen de Cholera, sedert zij geen aanzien des persoons meer kent. Doch de armee der Artsen, door de gansche artillerij der Apotheken ondersteund, werd door de fiere Amazone op de vlugt geslagen. Niet minder dan 59 verschillende meeningen, in meer dan tweehonderd geschriften over de Cholera, werden door hen verkondigd; waaruit men ziet, dat de vraag over de al of niet besmettelijkheid, den miasmatischen, epidemischen of tellurischen oorsprong der kwaal inderdaad reeds met genoegzame volledigheid onderzocht is, naardien er geene denkbare vereeniging van voorstellingen is, welke daaromtrent niet reeds in zwang geraakt, en geen denkbaar bewijs, dat niet reeds vóór en tegen bijgebragt is. Zoo houdt de een de ziekte voor stellig besmettelijk, de ander voor stellig niet besmettelijk, een derde voor bepaald besmettelijk, een vierde voor dikwijls besmettelijk, een vijfde
| |
| |
voor secundair besmettelijk, een zesde voor zoo wel besmettelijk als niet besmettelijk, een zevende voor niet zóó besmettelijk als men meent; een achtste vindt het dwaas, naar besmettelijkheid of niet besmettelijkheid te vragen; een negende verklaart hem voor zeer onverstandig, die aan geene besmettelijkheid gelooft, en een tiende hem voor een' gek, die er wel aan gelooft. Dus houdt weder de een de kwaal voor miasmatisch, de ander voor epidemisch, de derde voor tellurisch, de vierde voor kosmisch, de vijfde voor besmettelijk en miasmatisch, de zesde voor miasmatisch en tellurisch, de zevende voor tellurisch en kosmisch, de achtste voor besmettelijk, miasmatisch, tellurisch, endemisch, epidemisch en kosmisch tevens; de negende heeft eene zoo diepzinnige, zijne gansche wetenschap als 't ware uitputtende, inzage van derzelver ontstaan, dat zich zulks met geene eenvoudige, duidelijke bewoordingen laat uitspreken. Hierbij zijn nu nog met stilzwijgen voorbijgegaan alle bespiegelingen over de electrische, galvanische, magnetische, electromagnetische, siderische, infusorische voortplanting, derzelver voortschrijding met of tegen den wind, met noorderlicht, aardbevingen, groote ijsklompen, langs stroomen, enz. enz. enz. Ook theoriën over den zetel en de naaste oorzaken der krankheid zijn reeds in verblijdende menigte en verscheidenheid voorhanden. Men heeft haar in het zenuw-, in het bloed-, in het huid-, in het darmgestel geplaatst; de een houdt haar voor eene tusschenpoozende koorts, de ander voor eene uitslagkoorts, een derde voor typhus, een vierde voor vallende ziekte, een vijfde voor asphyxie, een zesde voor kolijk, een zevende voor buikloop, een achtste voor verkoudheid, een negende voor huiduitslag, een tiende voor een insekt, een elfde voor een vergif, een twaalfde voor eene zonde, een dertiende voor kool. Volgens den een' rust haar wezen op ontsteking, volgens een' ander' doorgaans niet op ontsteking; volgens dezen op ontstemde,
volgens genen op verhoogde werkzaamheid der onderbuikszenuwen en ingewanden; volgens dien op kramp, volgens dezen op verlamming, en volgens een' derden op polarisatie der zenuwen.
| |
| |
Nog vreemder en bonter, dan met de theoriën, is het gesteld met de voorgeslagene middelen tegen de Cholera. Ja, men heeft zelfs het kanon tegen dezelve aanbevolen, waarschijnlijk daarbij gedachtig aan de politieke Cholera. In zekeren zin mag zij eigenlijk geene kwaal heeten, maar eene cuur. De menschheid heeft zich de maag bedorven; en middelen tegen de Cholera aanwenden, die niet slechts bijzondere personen, maar de gansche menschheid zuivert, mag dus heeten: middelen tegen het middel aanwenden. Wanneer men bedenkt, hoe velen, die soms in een paar uren aan de Cholera bezwijken, langzaam en ellendig door leververstopping, maagzweren, waterzucht, geelzucht, en hoe de booze geesten, die eene vervuilde maag omzweven, verder mogen heeten, zouden wegkwijnen, zoo geraakt men in verzoeking, om haar, bij zulke voorwerpen, in het licht te beschouwen van een meêdoogend kind, dat een' reeds halfvertreden' worm doodtrapt. Ja, zoo de Cholera eene straf is, is dan niet de zonde haar ruimschoots voorgegaan? Velen willen niets daarvan hooren, dewijl zij dan de zonde zouden moeten verzaken; en om zulks af te wenden, stellen zij liever den oorsprong en de verbreiding der Cholera in verband met het water, het noorderlicht en de wenteling der aarde. Nu erken ik, wel is waar, het grootsche der gedachte, hier de kenteekenen eener Aardcholera, die zich slechts aan het menschdom, als orgaan derzelve, mededeelt, te zien, en zou dan schier aanraden, in plaats van de symptomatische cuur aan de menschen, liever al de kamfer, kajeputölie en opium, die voorhanden is, in de zee te storten, en der Noord- en Zuidpool wollen kousen aan te trekken; maar ik geloof toch, dat er even veel reden is, om de Cholera met het straks aangeduide natuurlijke verschijnsel in verband te brengen, dat onverteerde spijzen misselijkheid verwekken, of, om deze verklaring meer wetenschappelijk uit te drukken, de Cholera van zekere electro-magnetische werkingen,
door eene galvanische keten van vleesch, vet en brandewijn in de maag voortgebragt, af te leiden. 't Is ook mogelijk, hetgeen
| |
| |
zoo velen beweren, dat de Cholera uit de moerassen van Indië gekomen zij; maar, zoo zij niet in iedere maag een nieuw moeras vond, waarin zij zich konde nestelen, zouden hare vlerken weldra verlamd zijn; en men behoorde alzoo, om haar te weren, niet de landen, maar de menschen af te sluiten, en, in stede van op de maag, liever pleisters op den mond te leggen, die, wel is waar, vuur en vlam tegen de Cholera spuwt, maar toch inderdaad de eenige deur is, door welke zij tot de menschen ingaat, - niet, gelijk men wil, als onzigtbare infusiediertjes door middel der lucht, maar vrij en vrank gezeten op rund, kalf, zwijn en schaap.
't Is waarlijk, wél beschouwd, onbegrijpelijk, dat zich de maag, zoo lang, zoo veel heeft laten welgevallen, zonder van haar regt gebruik te maken, om zich van het overtollige te ontdoen. Nu zij dit ten laatste in het groot doet, en, gelijk een eindelijk tegen dwingelandij zich verheffend volk, men moet het bekennen, ook hierin verder gaat, dan wel betaamt, kan men van zijne verbaasdheid niet bekomen; terwijl men veeleer over haar vorig geduld zich moest verwonderen. Het maagvolk wil intusschen heezelfde, wat andere volken verlangen; het wil liberaler behandeld zijn, en kan men loochenen, dat het reeds iets, in dat opzigt, heeft verkregen? Reeds heeft men het ooft en den brandewijn, als de grootste misdadigers, prijs gegeven. Misschien ware het thans het gunstige oogenblik voor de maag, om nog andere offers, ja eene regelmatige Constitutie te vorderen; immers wat belooft een mensch in doodsangst niet al! Maar ook hier treedt een soidisant juste milieu in het midden. Terwijl men de vruchten en den brandewijn verzaakt, meent men zulks door des te grootere vrijheid omtrent andere artikelen te moeten beloonen, en heeft gevolgelijk aan elk register van verbodene spijzen een register van aanbevolene spijzen toegevoegd; daar men niet gelooven kan, dat de Cholera van geen goed geregt zou willen hooren, maar haar slechts voor wat kieskeurig houdt. Ja, om er niets bij in te brokkelen, heeft men het zoo
| |
| |
geschikt, dat men, wel is waar, den snaps in het algemeen verbiedt, maar daarentegen een' Cholerasnaps veroorlooft, om, aan den eenen kant, der Cholera te wille te zijn, en, aan den anderen, ook den zijnen te hebben.
Een der meest in het oog vallende voordeelen, door de Cholera aangebragt, is, dat zij de dienaren van esculaap, met name de Apothekers en Drogisten, rijk maakt. Alwat bijt, vreet of prikkelt, wordt thans tegen de Cholera losgelaten: het edele wild gaat, wel is waar, onvervaard zijnen weg; maar van de vreesachtige hazen kunnen zij zich in allen gevalle een' warmen winterpels aanschaffen; en, zijn zij het ééns met eenen kwakzalver, die zich Arts noemt, dat deze uit verlegene (geen' aftrek hebbende) wortelen, kruiden en zaden een recept zamenstelt, en dat als een onfeilbaar voorbehoedof geneesmiddel tegen de Cholera aanbeveelt, waarbij niemand, die het tot heden gebruikt heeft, gestorven is, (om der waarheid getrouw te blijven, dienen zij het niemand vooraf te geven!) zoo is dat weldra geene verlegen waar meer, maar zal de Drogist weldra om de waar zelve verlegen zijn, en hij erkennen, dat de Cholera de zoo lang te vergeefs gezochte steen der wijzen is, wiens naam voldoende is, om alles, wat met denzelven in aanraking komt, in goud te verkeeren. - Te midden der vele huismiddelen, is men er vaak erger aan toe, dan de bekende ezel tusschen twee volle kribben, en, gelijk men, bij de keuze tusschen vele kandidaten, gemeenlijk in het einde den minsten kiest, om geenen van de goeden voor de overigen achter te stellen, zal men waarschijnlijk ook naar het minst doelmatige tasten; terwijl nog daarenboven het tijdstip tot het aanwenden van het beste middel is voorbijgegaan, wijl de kranke onmogelijk alles te gelijk kan gebruiken. Misschien heeft hij zijne pikpleister nog op de maag, wanneer hij tevens omslagen, inwrijvingen, mosterdpappen, spaanschevliegen, meelzakken, kruiderkussens, zeewaterkompressen, bloedzuigers, koppen, moxa's, heete assche, borstels, af te branden wijngeest, druipbaden, cauterium actuale en potentiale, warme
| |
| |
steenen, kannen en dekbedden ter zelfde plaatse moet appliceren, en daarbij nog inwrijvingen en omslagen van ontelbare andere middelen. Immers daar is de Writznicker Jood, onder wiens behandeling van 200 menschen slechts twee - daar is de waard van Jassy, onder wien niemand gestorven is, - daar zijn Dr. hahnemann en Dr. dürr met hunnen kamfergeest en terpentijnölie, waarvan dezen gezegd hebben, dat niemand sterven zou (te weten aan de Cholera!) en nog ontelbare andere onfeilbare geneesmiddelen meer, welke, te zamen genomen, de Cholera 999 maal verdrijven zullen! Maar, hoe vele maagstreken moet de mensch niet hebben, om dat alles aan te wenden; en hoe zal men het aanwenden, daar hij bovendien nog in het bad moet zitten? Geene mindere verlegenheid bevangt ons, wanneer wij aan de middelen denken, die de kranke alle in de maag moet brengen; hoewel hier eene groote zwarigheid wegvalt, wanneer men bedenkt, dat de maag het eene na het andere terstond weêr uitwerpt. En, of dit nog niet genoeg ware, ook bij het ademen laat men hem de keus, of hij koolzuurgas, stikstofoxydulgas, zuurstofgas, chloorgas, kamferdamp of azijnzuur wil inademen. Van alle deze middelen, of althans van de grondstoffen derzelven, moet een mensch, wien zijn leven lief is, zich thans in tijds voorzien, opdat het hem aan dezelve te zijner tijd niet ontbreke. Men kan niet ontkennen, dat het geluk, van het opium en de kalomel, omdat zij hunnen pligt niet deden, van den troon te hebben gestooten, minder groot is, nadat in derzelver plaats thans eene ware gemeenevolksheerschappij van andere middelen is ontstaan; en dit mag dan ook wel de reden zijn, dat vele geneeskundige Aristocraten, of, gelijk men hen noemt, rationele Artsen, nog altijd aan gezegde Koninklijke middelen verkleefd blijven, of tot dezelve terugkeeren. Als een andere
mirabeau had zich de kamfer verheven en de Omwenteling aangeblazen; maar weldra is het zoo ver gekomen, dat thans ieder regeren wil. De gansche Materia medica is levend en levendig geworden als een
| |
| |
kikvorschpoel, waarin alles kwaakt: ‘Ik help, ik help;’ en er zijn lapzalversmiddelen, die den vijand nooit gezien hebben, en met groot geschreeuw zweren, dat, wanneer hij hun te na komt, zij hem tot spaanders zullen hakken, en welke hij, werkelijk komende, met een' verachtelijken grimlach op de vlugt jaagt. Ja, niet genoeg, dat de oude middelen alle gelijk de muggen rondom den Oostindischen olifant dansen, zonder zelfs door zijne huid te kunnen boren, zoo heeft deze ook nog eene menigte ongedierte uit Indië medegebragt, en trekt nog dagelijks geheele zwermen van vreemden tot zich, welke de Hemel geve, dat ons niet op den hals zullen blijven, wanneer de Cholera zelve zal geweken zijn!
IJ. |
|