Toast aan het vaderland, in februarij 1832.
Het heilig plekje gronds, eens prooi, sinds wit der baren,
Oranje's roem en eer, der volk'ren nijd en spot,
Miskend, gehoond, belaagd, bedreigd door muiterscharen,
Beschut door Koningsmin, behoed, bewaard door God;
Het land, waar ronde trouw en ed'le vrijheid wonen,
Waar ieder slaaf wil zijn van orde, wet en deugd,
Verlichting, godsvrucht steeds haar' zaalgen invloed toonen
Bij 't volk, wel klein, maar groot, bij man en vrouw en jeugd;
Het rijk, door eendragt sterk, hoe ook de nood moog stijgen,
Standvastig, vol geduld, bezield met leeuwenmoed,
Waar Vorst en onderdaan slechts handelen en zwijgen,
Eenstemmig offeren en wagen bloed en goed;
Oud-Nederland, 't gewrocht, de lust, het erf der vad'ren,
Wier liefde ons nog omzweeft, wier geest ons blaast door de ad'ren,
Der wereld pronkjuweel, 't ontaard Euroop ten spijt,
Het dierbaar Vaderland, zij deze toast gewijd!
Mr. h.j.h. modderman, Advocaat te Winschoten. |
|