| |
Wederwoord, betrekkelijk het verlangde vrouwengenootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen.
De Schrijvers of Schrijfsters der stukjes, over dit onderwerp, in het Mengelwerk der Letteroefeningen, voor April, No. V, en voor Junij, No. VII, opgenomen, meenen het goed, met betrekking tot de zaak der Gevangenen; en waren de gevoelens, die zij toonen aan te kleven, het erfdeel der natie, of van een niet onbelangrijk deel van onze Vrouwelijke Landgenooten, dan ware de bereiking van het goede, dat zij beöogen, gewisselijk niet langer onder de vrome wenschen te rangschikken.
Steller dezes is, als Lid van het Nederlandsch Genootschap: Tot zedelijke verbetering der Gevangenen, geenszins bevoegd, om te bepalen, welke redenen er bij het Bestuur van genoemd Genootschap bestaan hebben, of nog bestaan, die het openstellen van de gelegenheid tot medewerking van onze Nederlandsche Vrouwen tot hiertoe verhinderden. Hij zal het dan ook geenszins wagen, desaangaande zijne vermoedens in het midden te brengen, en vergenoegt zich alleen met den geëerden Stellers der bedoelde kleine opstellen de vraag te opperen: of hetgeen zij als wenschelijk keuren, ook even gemakkelijk kan worden daargesteld, als het verlangen daartoe bij hen kennelijk is uitgedrukt?
Ik wil niets afdingen op hetgeen er in beide stukjes, met veel regt en waarheidsliefde, tot lof en eere van onze Nederlandsche Vrouwen en Maagden is te berde gebragt. Dan, de voorname prikkel van zoo veel goeds en edels lag in het denkbeeld van eene door Godsdienstigheid bestuurde Vader- | |
| |
landsliefde opgesloten. Maar, hoe geheel anders werkt de deelneming in het lot en de belangen van het Vaderland en de deelneming in den toestand van Misdadigers van beide Sekfen! Weinig moeite zoude het mij kosten, eene lange naamlijst te vervaardigen van Vrouwen en Maagden, rijk in werken van liefde, weldadigheid en opoffering, wanneer het de heilige zaak des Vaderlands geldt, maar die tevens zich bestendig ongeneigd betoonen, om, ten behoeve van het dusgenaamde Gevangengenootschap, eenmaal in het jaar, een' Zeeuwschen rijksdaalder (de gewone toelage) ten offer te brengen; en geeft men zich de moeite, pogingen aan te wenden, om de zoodanigen van hare verkeerde begrippen, vooroordeelen en gevolgtrekkingen af te leiden, dan is de arbeid, daartoe besteed, bij verre de meesten, geheel vruchteloos.
Menigvuldige gesprekken met Vrouwen en Maagden, en onder dezen met zeer beschaafde en godsdienstige, gehouden, hebben mij de zekerheid geschonken, dat zij den aard, het doel en de strekking des Genootschaps niet, of zeer onvolkomen kennen, en op nader onderrigt desaangaande weinig prijs stellen: zeer tevreden mag men zijn, indien men, voor de zaak der Gevangenen, gedurende weinige oogenblikken, eenig gehoor heeft verworven.
Wat ik hier nederschreef, is waarheid; maar ik sprak die waarheid niet, om iemand te beleedigen. Het magtig Albion heeft slechts ééne Mistrefs elizabeth frey opgeleverd, gelijk het vroeger slechts op éénen john howard mogt roemen; en zouden wij dan van het oude Nederland, zoo klein in omvang, een groot aantal elizabeths mogen vorderen? De taak der zedelijke verbetering van Gevangenen, en inzonderheid der Vrouwen onder hen, is gemakkelijker aan te bevelen, dan ten uitvoer te brengen.
Dit wordt echter hier niet gezegd, om het doel, dat de loffelijke Opstellers der aangehaalde stukjes wenschelijk keuren, tegen te gaan, of af te keuren; verre van daar! Dan, ik verbeeld mij, dat eene uitnoodiging tot dadelijke medewerking, door het Bestuur des Genootschaps, aan onze Nederlandsche Vrouwen gedaan, luttel bijval zoude vinden; eensdeels, ter zake van de menigvuldige misvattingen en vooroordeelen, die omtrent het bedoelde Genootschap plaats vinden; anderdeels, van wege de groote en tot in uitersten gedrevene schroomvalligheid der teedere Sekse, die men zoo
| |
| |
gaarne met den naam van betamende vrouwelijke zedigheid bestempelt.
Kon men zich verledigen, om de jaarlijksche Verslagen, door het Bestuur gedurig, om niet, in 't licht gegeven, te lezen en met eenige belangstelling te verwaardigen, dan zou het eerstgenoemde bezwaar gewis bij velen wegvallen, en onkunde, vooroordeel en verkeerde begrippen schaarscher worden gevonden; maar om tegen den breeden stroom der vrouwelijke schroomvalligheid en zedige terughouding, met vrucht, te kampen, daartoe behoort eene wijsheid, welke die van salomo, en eene kracht, welke die van simson verre te boven streeft!
Kan ik gezegd worden, met deze redenering, de vrouwelijke zedigheid gering te achten? Neen: ik vereer dezelve hoog; maar ik zou kunnen wenschen, dat zij minder in het overdrevene wierd beoefend, indien ik niet overtuigd ware, dat die wensch....onder de vrome wenschen behoort gerangschikt te worden.
Zedigheid is eene betamelijke hoedanigheid des gemoeds; maar door overdrijving ontaardt zij in eene laakbare schroomvalligheid, en zoo lang die schroomvalligheid bij de schoone Sekse de plaats der echte zedigheid inneemt, zal er van de vrouwelijke medewerking ten nutte van Gevangenen, hoe wenschelijk ook, in menig opzigt, weinig vrucht gezien worden.
Echte zedigheid vraagt bij elke pligtsoefening: wat gebiedt God? wat zegt mijn geweten? wat vordert mijn pligt? De schroomvalligheid, in het kleed der zedigheid gestoken, vraagt, met angst op het gelaat: wat zal deze en die, wat zullen de menschen van mij wel denken en zeggen? De eerste heeft aan elizabeth frey de deuren van Newgate geopend; de laatste heeft honderden harer Zusteren, hier en elders, verhinderd, om, vrij van alle nietige menschenvrees, openlijk de begeerte aan den dag te leggen, om ten nutte van Gevangenen werkzaam te zijn.
Men kan het goede wenschen en willen, en dit is altoos prijselijk en lofwaardig; maar men behoort zich daarbij te wachten, droombeelden te scheppen van dingen, die de ervaring bereids uit een ander oogpunt heeft doen beschouwen. Plannen te vormen, tot het daarstellen van vrouwelijke vereenigingen, is eene niet zeer bezwaarlijke taak; maar wanneer het op de uitvoering aankomt, en ééne onzer Vrouwelijke Landgenooten de eerste zijn moet, om haren naam,
| |
| |
het allereerst, op eene Ledenlijst te plaatsen, dan zouden de welwillende en menschlievende Ontwerpers of Ontwerpsters ervaren, hoe zeer oud-Nederlandsche zedigheid in hedendaagsche schroomvalligheid is ontaard, en zij zouden voorzeker ophouden zich te verwonderen, dat er in dezen, gelijk in zoo menig ander opzigt, in ons gezegend Vaderland, en onder zulk een beschaafd, verlicht en godsdienstig Volk, bij al het gestichte goede en nuttige, nog zoo oneindig veel te wenschen en te hopen is overgebleven.
Welligt, echter, werpen de Stellers der stukjes in No. V en VII, ter bestrijding mijner hier ontwikkelde denkbeelden, mij tegen, dat aan hen, in de plaats hunner woning, eene of meerdere Vrouwen bekend zijn, die zich de zaak der Vrouwelijke Gevangenen (immers hiervan kan alleen bij de teedere Kunne de rede zijn) gereedelijk zouden wenschen aan te trekken. Dan, men hebbe de goedheid, hierbij tevens op te merken, dat het Genootschap hier te lande zich niet, gelijk het Britsch Comité, schier uitsluitend tot ééne Stad (Londen) bepaalt, maar, blijkens de jaarlijksche Verslagen, in zesendertig Steden werkzaam is. Gaarne stem ik toe, dat één voorbeeld, in ééne plaats gegeven, reeds veel goeds zou kunnen stichten. Dan, om dit goede te bereiken, zou dan ook zich eene dier Gevangenissen in zoodanige Stad moeten bevinden, waarin doorgaans de meeste Vrouwelijke Gevangenen zich bijeen geplaatst zien, met name de beide criminele Gevangenissen en het groote Huis van Correctie, in de Verslagen des Genootschaps opgegeven; en juist dáár, waar vrouwelijke medewerking meest schijnt gevorderd te worden, zon het opgegeven bezwaar, de eerste te zijn, meest klemmen. Waren de oud-vaderlandsche zeden niet zoo zeer veranderd, en kon men de oud-Nederlandsche zedigheid de plaats der algemeen vereerde Fransche modestie bij onze Vrouwen en Meisjes doen vervangen, dan ware er nog hoop! Maar, helaas! de kwaal zit, naar ik vreeze, te diep geworteld, en de verfranschte opvoeding onzer Jongedochters is, in de laatste veertig jaren, te verre doorgedrongen, dan dat zich vooreerst eenige merkbare beterschap laat verwachten, en de weinigen, de zeer weinigen, die het goede willen, worden door den spotlust der in zwang zijnde modestie teruggehouden, het goede werkelijk te bevorderen. Dit zijn de gevolgen, wanneer men
eenmaal eigen goede munt voor eene vreemde, en daarenboven valsche, specie verwisseld heeft!
| |
| |
Intusschen wensch ik niets hartelijker, dan dat, komt eenmaal de zaak, waarover ik met weinig woorden handelde, tot meerdere rijpheid, eene gunstige uitkomst mijne gevoelens en begrippen in dezen geheel mag logenstraffen, en dat vele, zeer vele mijner Vrouwelijke Landgenooten met de daad mogen toonen, dat echte zedigheid, die aan pligt, geweten en Godsdienst verpand is, nog een' eerwaardigen grondtrek uitmaakt van het Nederlandsch Volkskarakter, en dat de van elders tot ons overgewaaide zoogenaamde vrouwelijke kieschheid en schroomvallige terughouding is wedergekeerd naar die streken, waar men dezelve, tot bemanteling van velerlei verkeerdheden, dringend behoeft.
Utrecht, Junij 1832.
M. |
|