Nog iets over de meiboomen.
Aan den Heer Redacteur det Vaderlandsche Letteroefeningen.
De schrijver van het lets over de Meiboomen, geplaatst in uw Tijdschrift voor 1832. No. IV. bl. 182, (wiens billijke afkeer van de oproerige Vrijheidsboomen, met deze vaderlandsche overblijfsels in geen verband staande, er duidelijk in doorstraalt) schijnt onbewust te zijn, hoe lang de gewoonte van het planten der Meiboomen in 's Gravenhage heeft aangehouden. Tot aanvulling hiervan kan ik mededeelen, dat zulks tot Mei 1794 heest plaats gehad, wanneer dit voor de laatste maal is geschied; toen ik - als kind - er ooggetuige van ben geweest. Het getal der Meiboomen, welke voor het toenmalig Stadhouderlijk kwartier, op het Buitenhof, aan de overzijde van de gracht, over welke de zoogenaamde Stadhoudersbrug ligt, geplaut werden, bedroeg dat der Vorstelijke personen, en de blazoenen, aan dezelve gehecht, hadden dan ook toespeling op dezen; terwijl voor de huizen van hooge Ambtenaren enz. staken met palmlof aan den top, schrobbers gezegd, geplant werden; 't geen onder andere, vóór meer dan tachtig jaren, voor het nog door mij bewoond wordende huis, tijdens mijne voorouders, heeft plaats gehad. Het is dus alleen het noodlottige jaar 1795, dat ook deze gewoonte heeft doen verdwijnen, gelijk zoo vele andere, die ons de gelukkige tijden van ons Vaderland herinnerden; maar die, in onze dagen, door velen, wier nieuw eigenbelang het vordert het oude te doen vergeten, voor Aristocratische grillen uitgekreten worden.
de baron van westreenen van tiellandt.