Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Schrander onderrigt. Een huichlend drinkebroêr poogde alles met een' gloed Van fijnheid, wat hij sprak en voordroeg, te overdekken, En dacht door dezen glimp, zoo vroom als suikerzoet, Elks aandacht van zijn troetelzonden af te trekken. Hij sprak: ‘Is 't niet een blijk van Gods voorzienigheid, Dat groote stroomen meest langs groote steden loopen?’ - ‘O ja!’ dus sprak er een, ‘met regt hebt gij 't gezeid, En 't kan ons veel van 't geen ons wonder schijnt ontknoopen. Daar valt me een voorbeeld in, dat voor uw stelling pleit: Zoo zijn ook - is 't niet waar? - meest al de groote wegen Langs herrebergen of langs kroegen steeds gelegen!’ f.w.c. Vorige Volgende