Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 331]
| |
Bij den dood van Cornelis Willem WesterbaenGa naar voetnoot(*), aan mijnen broeder, student in de godgeleerdheid.Mijn broeder, ja, ik stort een' traan
Met u, op 't graf van westerbaen,
Den vriend en vader van ons beiden.
Ik voel op nieuw, bij zijn gemis,
Dat, kan slechts kort de dood ons scheiden,
Toch steeds het afscheid bitter is.
Wat wonder dat zijn kudde treurt,
Nu haar een herder is ontscheurd,
Zoo innig aan haar heil verbonden!
Wat wonder dat zijn weduw weent,
Die wat zij zaligs had gevonden
Zag in den dierbren gâ vereend!
Kom, gunnen we ons de droeve vreugd,
Te spreken van zijn stille deugd;
't Is of wij hem dan minder derven.
Wat rijker troost in onze smart,
Dan dat de braven nimmer sterven,
Maar immer leven in ons hart?
Nog zie ik onzen vromen vrind,
In gulle eenvoudigheid een kind,
Maar grijs in wetenschap en wijsheid;
Nog zie ik hem, den lust der jeugd,
Des lijders hulp, den steun der grijsheid,
En alle zijner vrienden vreugd.
O! wien hij wees op 't regte spoor,
Hij bleef niet achter, maar ging voor,
En kende 't bogtig pad des levens.
Dan trest de raad het doel gewis,
Wanneer de leeraar leidsman tevens
En 't woord zoo als de wandel is.
o! Als hij nedrig d'ootmoed prees,
En weldoende op de liefde wees,
Als de allerzoetste pligtbetrachting;
Wen hij, getroost bij eigen pijn,
Den lijder moed gaf voor verzachting,
Wie kon er meer welsprekend zijn?
| |
[pagina 332]
| |
Daarom behoefde hij gewis
Ook nooit dat Farizeeuwsch vernis,
Waarmeê zoo velen volgers winnen,
Noch trok hij, immer onvoldaan,
De Godsdienst, die hij ons deed minnen,
Het hairen kleed der strengheid aan.
Neen, vrolijk zijn bij 's levens lust,
Dat mogt de brave man gerust,
Die nimmer haat of tweedragt kweekte,
Die, veler vader, aller vrind,
Ons toonen kon, hetgeen hij preekte,
Wat loon reeds hier de braafheid vindt.
Och! waren alle leeraars zoo,
Men volgde niet de deugd zoo noô,
Als stroeve leer uit aardsche scholen.
Er zouden, in den waan van vrij,
Voorzeker minder schapen dolen,
Was ieder herder zoo als hij.
Mijn broeder, volg hem - volg hem na!
U wacht het heilige ambt weldra,
Dat eens de zaalge mogt bekleeden.
Moet gij hetzelfde pad begaan,
Dat hier de dierbre mogt betreden,
Volg ook het spoor van westerbaen!
Dan brengt gij in verdraagzaamheid
De schapen, die gij hoedt en leidt,
Met elken dag een schrede verder;
Opdat - het duur' dan lang of kort -
Opdat het onder éénen herder
Ook eenmaal ééne kudde word'!Ga naar voetnoot(*)
j. brester, a.z. |
|