Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 321]
| |
Verwarming en Baden.Eene zeer belangrijke zaak in een Russisch huishouden is de stookplaats, en men heeft deze ook doorgaans zoo wèl ingerigt, dat wij, Duitschers, daar veel uit zouden kunnen leeren. Hun groote leermeester was de nood, het gure klimaat, de dringende behoefte; en het zou ons niet kwalijk passen, eenig nader onderzoek op dit punt te doen, en wat navolging verdient ook bij ons in te voeren. Want, ofschoon wij niet die strenge koude hebben, de brandstof is echter zoo duur, dat ieder braaf huisverzorger gaarne moet willen vernemen, hoe men kan besparen. De slechtste stookplaatsen heb ik in Italië gevonden, buiten twijfel omdat de menschen aldaar niet die behoefte gevoelen, om over dit stuk na te denken. In het noordelijk gedeelte van Italië worden, naar mate men de grenzen meer nadert, allengs de stookplaatsen van het naburige Duitschland gevonden, en de Italianen beschouwen ons met regt als hunne leermeesters daarin, omdat wij, onder een ruwer klimaat levende, ons ook beter daartegen hebben weten te beschutten, en wij nu bij de koudste winterdagen regt genoegelijk in onze warme kamers zitten, terwijl zij in hunnen veel zachteren winter verstijven van koude, en niet weten, waarheen zij uit hunne koude, met steen gevloerde, met ellendige vensters en nog ellendlger Italiaansche schoorsteenen voorziene, marmeren zalen vlugten zullen, om de pijnigende vorst te ontwijken. Maar ook wij zijn nog troetelkinderen der natuur, en gevolgelijk bij lange na niet zoo ver gekomen, als de veel strenger behandelde Russen, van welke wij even zoo veel, als de Italianen van ons, leeren kunnen. Wij hebben, wel is waar, in de laatste tijden, menige geleerde verhandeling over dit in de huishoudkunde zoo belangrijk punt ontvangen; doch, in weerwil van alle deze voorslagen, vrees ik, dat wij er ons zeer slecht bij bevinden zouden, wanneer wij eensklaps met onze gewone stookplaatsen of kagchels. ons te Tobolsk of Archangel bevonden, alwaar men sedert eeuwen deze zaak reeds beter | |
[pagina 322]
| |
weet en beter doet, dan onze bespiegelende geleerden op hunne studeerkamers zouden weten daar te stellen. De Russische stookplaatsen zijn zeer vast en sterk, als bestaande niet uit gewone kagchels, maar uit gemetselde steenen, die dikwijls meer dan twee duim dikte hebben. Dit nu behoeft men, naar het mij toeschijnt, niet na te volgen; ofschoon er één voordeel mede verbonden is, dat namelijk de oven, eenmaal heet zijnde, veel langer warm blijft, waarom dan ook in Rusland, zelfs gedurende de strengste koude, slechts ééns in het etmaal gestookt wordt, en de grootste hitte eerst vijf of meer uren na het stoken plaats heeft. Doch deze dikke ovens kunnen alleen dáár gebruikt worden, waar het hout, gelijk in Rusland althans nu nog, in overvloed en zeer goedkoop is. Elders is die gewoonte kwalijk na te volgen, maar wel de geheele inrigting van de stookplaats. Bij ons staat de schoorsteen dag en nacht open, waardoor veel warmte verloren gaat. In Rusland zijn de ovens zoo gebouwd, dat het onderste gedeelte des schoorsteens met het bovenste van den oven onmiddellijk verbonden is, en dat gevolgelijk dit gedeelte van den schoorsteen nog in de woonkamer wordt gevonden, waar men hetzelve ziet als eene gemetselde pijp van een' halven of ook wel een' geheelen voet omvangs. Deze rookbuis kan door middel van een ijzeren klepje digtgesloten worden, hetgene gewoonlijk na het doorbranden van het hout geschiedt. Van dit oogenblik af neemt de warmte in het vertrek zeer toe, daar men integendeel, zoo lang de pijp niet gesloten is, slechts geringe verandering aan den thermometer bemerkt, al brandt er ook eene menigte houts met heldere vlammen. Maar behalve deze klep in den schoorsteen zijn er nog twee anderen, een in het voorhuis, onmiddellijk naast de kamer, en een onder het dak, daar de huizen gewoonlijk slechts ééne verdieping hebben. Beiden bestaan uit zware aarden of ijzeren deksels, die in eenen ijzeren ring gevat zijn, welke boven in den schoorsteen vastgemetseld is. Naarmate nu de koude des winters toeneemt, sluit men deze kleppen; en wanneer, gelijk ik bij eigene ondervinding weet, bij felle koude van 25o. tot 30o. Reaumur de bovenste klep eens vergeten wordt, kan men den volgenden nacht de koude naauwelijks uitstaan. Dat men door deze eenvoudige inrigting veel warmtestof bewaart, heeft geen verder betoog noodig. Nogtans is er één ongemak mede verbonden, waaronder de Russen dikwijls lijden, maar dat men | |
[pagina 323]
| |
echter door eenige oplettendheid ligt vermijden kan. De eerste of onderste klep, gelijk ik boven heb vermeld, moet dán eerst gesloten worden, wanneer het hout volkomen doorgebrand is, en reeds witte asch op de gloeijende kolen zich begint te vertoonen. Sluit men den schoorsteen vroeger, zoo dringen de schadelijke kolendampen in de woonkamer en veroorzaken hevige hoofdpijn, ja kunnen zelfs doodelijk worden. Bij de traagheid en nalatigheid der Russische dienstmaagden is dit bezwaarlijk geheel te vermijden, zoo men niet zelf het werk op zich neemt. Evenwel is mij gedurende mijn lang verblijf in Rusland geen voorbeeld van ernstige gevolgen van dezen tschat (zoo noemt men aldaar den kolendamp) voorgekomen. Gewoonlijk bestaat de ongesteldheid slechts in zware hoofdpijn, waarbij men elken polsslag aan de slapen van het hoofd gevoelt; maar den volgenden dag ontwaart men niet het minste ongemak meer. De gemeene man houdt dien toestand van bedwelming, welke door kolendamp veroorzaakt wordt en misschien eenigermate aan dronkenschap gelijkt, zelfs voor een genot, hetwelk dezelve op feesten rustdagen zich opzettelijk verschaft, om zich eens regt te goed te doen. Zij sluiten dan hunnen oven vóór den aangeduiden tijd, en leggen op denzelven zich neder. Want bij de boeren zijn de ovens zóó gebouwd, dat ze tevens tot slaapplaatsen voor het gezin dienen kunnen. Wanneer men in zoodanig vertrek binnentreedt, ziet men de huisgenooten allen digt bij elkander op hunnen buik op den oven liggen en genoegelijk te zamen kouten. Hunne aangezigten zijn door de werking van den kolendamp hoogrood en opgezet, en hunne oogen staan stijf; kortom, zij schijnen beschonken te zijn, alhoewel het verstand niet beneveld wordt door dezen damp. De hoofdpijn op zichzelve zal hun ook wel juist niet aangenaam zijn; maar de grootere warmte, die zij op deze wijze genieten, is voor hen zoodanige verkwikking, dat zij gaarne er zich een weinig ongemak om getroosten. Men ziet het hun aan, dat zij het naar wensch hebben, al gevoelt men geen' lust, om in hun geluk te deelen. Eene andere manier van verwarmen, die echter bij ons zeker geene navolging zal vinden, heeft in de zoogenaamde rookkamers der Russische boeren plaats. Deze kamers hebben zeer kleine en weinige vensters, door welke men naauwelijks het hoofd steken kan. Dezelve zijn, althans bij de armere boeren, slechts zelden. met glas voorzien. Waar het | |
[pagina 324]
| |
mariëen-glas (miroir d'âne), eene soort van doorschijnenden schilsersteen, overvloedig en dus goedkoop is, wordt dit in plaats van glas gebruikt. Maar gewoonlijk blijven die kleine gaten open en worden des winters slechts met mos of lappen digtgestopt. Wanneer men nu den oven stookt, wordt bij felle koude de schoorsteen geheel gesloten gehouden, en de rook verspreidt zich door het vertrek. Eerst zweest dezelve, als eene wolk, in het bovenste gedeelte van hetzelve, maar komt, bij toenemende verdikking, allengs lager, zoodat men, zonder gevaar van verstikking, niet meer regtop staan kan. Daarom begeven zich de lieden in zoodanig vertrek steeds nader aan den grond, eerst bukkende, dan knielende, daarna zittende, en eindelijk zelfs liggende. Dreigt ten laatste de rook hen, terwijl ze op den vloer liggen, te verstikken, dan worden de zoogenaamde vensters of luchtgaten geopend, die omtrent eene manslengte boven den grond zijn. Terstond dringt eene dikke rookwolk door deze openingen naar buiten, en laat het benedenste gedeelte des vertreks vrij, waarin de bewoners nu allengs zich weder oprigten van den vloer, en in de op zoodanige wijze verwarmde ruimte hunne bezigheden aanvangen. Het verblijf in deze morsige en duistere vertrekken, die geheel zwart van rook zijn, kwam mij op het eerste gezigt zoo verschrikkelijk voor, dat ik zelss eene gewone gevangenis boven zoo akelige gaten gekozen zou hebben. Ik stond dus niet weinig verbaasd, als ik de bewoners van zoodanige kamer op den grond zag liggen en regt vrolijk met elkander hoorde snappen en boerten. In eene Russische woonkamer vindt men gewoonlijk een altaar, of eene verzameling van verscheidene Heiligenbeelden, die nevens elkander boven in eenen hoek der kamer geplaatst worden. Meer bemiddelde lieden hangen ook eene lamp voor deze beelden, welke op feestdagen aangestoken wordt. De armen hebben slechts een klein en grof geschilderd beeld van eenen Heilig, om het even van wien, daar alle Heiligen doorgaans met den algemeenen naam van Bog (God) benoemd worden. Ook in de steden en bij de grooten ziet men meestal nog een beeldje in eenen hoek, om de oude gewoonte des lands in eere te houden; maar dit beeldje is dikwijls zoo klein, dat men er wèl acht op geven moet, om het te bemerken. Wanneer de Rus eene woning binnentreedt, om zijne vrienden te bezoeken, is zijn eerste werk, na den hoed asgeno- | |
[pagina 325]
| |
men te hebben, zijne hulde aan den Beschermheilig der plaats te bewijzen. Hij maakt drie malen eene diepe buiging voor deszelfs beeld, en drie malen een kruis, met de regterhand over het voorhoofd, de schouders en borst dit teeken afbeeldende; dan volgt nog eene eerbiedige buiging, en daarop wendt hij zich tot de bewoners, reikt hun de hand, en spreekt zijn sdrasdidi baituschka! (wees gegroet, vadertje!) uit. In den winter evenwel dwingt hem de nood, bij het binnentreden iets anders te laten voorafgaan. Daar namelijk de baard van den boer, wanneer hij lang bij strenge koude in de open lucht verkeert, met eene dikke ijskorst bezet is, ontdoet hij zich, zoodra hij in eene warme kamer komt, daarvan, dezelve bij stukken van zijn ruig aangezigt afbrekende. Als hij dit gedaan heeft, wendt hij zich tot den Bog, en vervolgens tot zijne vrienden. In het algemeen zijn de woningen ook der armere boeren, gelijk deze boeren zelve, veel zindelijker, dan misschien in menig ander land het geval is. Eenige noordelijke streken en de boven vermelde rookkamers uitgezonderd, worden de huizen en het huisraad, hoezeer dan ook armoedig, steeds rein gehouden. Ook de kleederen en bedden der Russische boeren zijn zindelijk en vrij van ongedierte. Wie door Polen naar Rusland reist, bemerkt te dezen opzigte een zeer in het oog loopend onderscheid tusschen de beide volken. Alwie in Polen, ten minste daar, waar Joden herberg houden, (en waar doen zij het niet in dat land?) genoodzaakt is, den nacht in een dezer huizen door te brengen, die mag den volgenden morgen zijn linnen en zijne onderkleeding wel wegwerpen; maar in Rusland kan men veilig in elke boerenwoning slapen en zich met de pelzen dier landlieden dekken. De voorname oorzaak van deze reinheid, welke de Russische boeren zoo voordeelig onderscheidt, is de hun van de vroegste jeugd af eigen geworden gewoonte van zich dikwijls te baden. De meeste nieuwere bewoners van Europa hebben deze neiging tot baden, die, om van de oudheid niet te spreken, nog heden ten dage bij de Oostersche volken wordt gevonden, bijna geheel verloren; hetgene noch voor de gezondheid voordeelig, noch voor de zindelijkheid bevorderlijk is. Het ware buiten twijfel te wenschen, dat men deze heilzame, maar reeds lang afgeschafte gewoonte weder konde invoeren. Ik houd de zaak voor zoo belangrijk, dat dezelve wel verdient door de Regeringen overwogen te worden. Dewijl het baden | |
[pagina 326]
| |
onder ons geheel in onbruik is geraakt, kan men bezwaarlijk de groote nuttigheid beseffen en er juist over oordeelen. Wanneer wij eene onzer zwierig uitgedoste vrouwen naast eenen Russischen boer in zijnen pels zagen staan, zouden wij zonder lang bedenken, wat zindelijkheid aangaat, den voorrang aan de eerste boven den laatsten toekennen. Nemen wij echter in aanmerking, dat de arme boer alle weken ééns of meermalen zijn bad gebruikt, terwijl de fraai gekleede vrouw misschien den geheelen winter er geen gezien heeft, zoo schijnt het, dat onze gewone begrippen te dezen opzigte nog eenige teregtwijzing behoeven. De boer, de voerman, de bedelaar zelfs, in Rusland, meent niet te kunnen leven, zoo hij niet elken zaturdag ten minste een bad kan gebruiken. Hij zou inderdaad ongelukkig zijn en van onreinheid meenen om te komen, zoo hij deze weldaad langer, dan eene week, moest missen. Om deze reden is bij eene Russische woning de badplaats een onmisbaar iets, en aan eenen gast, aan eenen bedelaar wordt evenmin een bad, als brood, geweigerd, dewijl beiden, bad en brood, in de oogen der Russen hoogst gewigtig en voor het leven onontbeerlijk zijn.
(Het vervolg hierna.) |
|