Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 307]
| |
wanneer zekere vogels zich in landstreken vertoonen, welke meer zuidelijk gelegen zijn, dan die, waar zij gewoon zijn te overwinteren, zulks een' harden winter voorspelt. Het ontbreekt niet aan natuurkenners, welke van hetzelfde gevoelen zijn; en de zaak is des te opmerkelijker, daar vogels, welke, zoo als b.v. de bastaardnachtegaal, reeds in Augustus en September verhuizen, op deze wijze als profeten optreden. 't Is alsof een voorgevoel van de toekomst de vogels aandreef; en het zou belangrijk zijn, den zamenhang tusschen de gesteldheid der jaargetijden en de wijzigingen in de togten der vogelen naauwkeuriger na te sporen. Verre de meeste trekvogels reizen alleen bij dag; er zijn er echter, die altijd alleen bij nacht reizen, zoo als de nachtegaal, bastaard-nachtegaal en alle eigenlijke zangvogels. De laatsten blijven evenwel gedurende den ganschen trektijd ook bij dag levendig, en het valt moeijelijk te begrijpen, hoe deze diertjes zoo lang den slaap kunnen ontberen. Opmerkelijk is het, dat die slapeloosheid, om dezen tijd, niet slechts den vogelen, die in vrijheid leven, eigen is, maar ook bij die in gevangen staat wordt waargenomen. Over dag eten zij, en kunnen ook des nachts wakker blijven; maar alleen gedurende den trektijd kunnen zij zoo onafgebroken waken. Het doel der natuur bij het trekken der vogelen schijnt voornamelijk te zijn, om deze dieren zoo ver mogelijk over de aarde te verspreiden, zoodat zij overal komen, waar zij voedsel vinden. Vanhier dat alom vogels, waar die slechts leven kunnen, worden gevonden, in alle jaargetijden. Gelijk bekend is, zijn op IJsland vele warme bronnen, in welker omtrek de temperatuur des winters zeer mild is; en deze plaatselijke gesteldheid, in een bijna onder den poolcirkel gelegen gewest, lokt sommige vogels derwaarts, en wel alleen des winters. Wonderbaar is het, hoe sommige zeer kleine vogelsoorten, welke daarna van IJsland verder zuidwaarts trekken, zich op de Wereldzee durven wagen; en echter lijdt het geen twijfel, dat zij dezelve oversteken. Dit | |
[pagina 308]
| |
is desgelijks het geval met den togt der kwartels over de Middellandsche zee, hoewel dezelve op verre na zoo groot niet is. Te regt vraagt men, hoe het mogelijk zij, dat deze plompe vogeltjes met zoo korte vlerken van Europa naar Afrika komen. Dit doen zij dus: weken aaneen wachten zij op een' gunstigen wind; en zoodra deze waait, breken zij op, maar rusten op elk eiland onderweg uit. Vanhier dat men hen, in den trektijd, op de Ionische eilanden en de kusten van Azië bij duizenden vangt. Vele vogels, die zeer zwaar en niet ver vliegen, trekken desgelijks, en doen zulks gedeeltelijk te voet; anderen geheel te water, gelijk de groote Pinguin, die in 't geheel niet vliegen kan. Trekvogels, welke men tijdens het trekken opsluit, sterven dikwijls. |
|