Over het gebruik van glas bij de ouden.
Ter gelegenheid van het opgraven eens vensters in het gewelf van een bad te Pompeja, merkt Sir william gell, in zijn werk, Pompejana getiteld, op, dat bij de Romeinen de vensterglazen niet altijd uit gegoten glas bestonden, maar dikwijls ook uit kristallen platen, die op de eene zijde mat geslepen waren, opdat men niet van buiten in het vertrek zien konde. Deze in den vorm van een kruis gesnedene platen werden in koperen ramen gezet. Het eerste glas, te Rome bekend, kwam waarschijnlijk uit Egypte. Het kristalglas schijnt vóór het jaar 536 na den bouw der stad Rome bij de Ouden zoo goed als onbekend geweest te zijn. Betrekkelijk den tijd, dat men het leerde bearbeiden, zijn de Geleerden doorgaans in dwaling. Zonder te gewagen, dat in de Wolken van aristophanes de beschrijving van een brandglas voorkomt, bewijst reeds dodwell's verzameling van Romeinsche oudheden, dat alle thans bekende marmersoorten en edelgesteenten der Ouden zeer goed in glas nagemaakt werden; zij vervaardigden daaruit vaten van allerlei grootte. In den tijd van martialis, honderd jaren vóór onze tijdrekening, waren glazen bekers reeds zeer gemeenzaam, behalve de Calices Allasontes, die in al de kleuren van het prisma speelden, en uit Egypte kwamen. Dezelve waren, volgens vossius, zoo zeldzaam, dat Keizer hadrianus, toen hij er eenige aan servianus zond, hem den wenk gaf, dat dezelve alleen voorbuitengewone gelegenheden bestemd waren. De bij de Romeinen zoo zeer gezochte Myrrhinische vaten kwamen, naar 't schijnt, uit China. Propertius schrijft derzelver uitvinding aan de
Parthers toe. Zoo veel is zeker, dat