Iets over meiboomen.
Weledel Heer!
Eenigen tijd nadat ik in het Mengelwerk der Vad. Letteroef. No. XIV. voor 1831. het artikel, betiteld: Geschiedenis der Vrijheidsboomen, gelezen had, vond ik in g. van loon's Beschrijving der Nederlandsche Historiepenningen gewag gemaakt, niet juist van Vrijheids-, maar van Meiboomen. Dit bragt mij het vroeger gelezene, waarvan ik hier boven sprak, weder voor den geest. Ik nam het No. nog eens in handen; en, het genoemde artikel met het door van loon verhaalde vergelijkende, vond ik, dat er alleen in de noot onderaan bl. 675 iets van Holland gezegd wordt; en meende ik daarom, dat het welligt aan ons publiek niet onaangenaam zoude wezen, de leemte, in het, naar allen schijn uit het Fransch vertaalde, stukje (de noot is geteekend Vert.) overgebleven, aangevuld te zien. Hiertoe strekke hetgeen volgt, indien het u de moeite waardig mogt schijnen, dit geschrist in een of ander volgend No. van uw geacht Tijdschrift over te nemen.
Lang vóór dat bij de Franschen het denkbeeld was opgekomen, om de Meiboomen, welke zij somtijds hier en daar planteden, in Vrijheidsboomen te veranderen, is in Holland de gewoonte, van de geboorte der lieve Bloeimaand door het oprigten van een' Meiboom te vieren, in zwang geweest. Van loon spreekt van het planten van denzelven, als van een in zijnen tijd, althans in 's Gravenhage, heerschend gebruik, en verhaalt, D. II. Boek III. bl. 224 en 225 van zijn boven aangehaald werk, dat, in het jaar 1635, zekere joris de coleri, Luitenant van een der zes Burgervendelen in genoemde Stad, bij Burgemeesteren ging halen de noodige zinspreuken, om in de zijden wimpels, die van den