Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOde aan Napoleon Buonaparte.Expende Annibalem: - quot libras in duce summo Invenies? ‘Keizer nepos was erkend door den Raad, door de Italianen en de inwoners van Gallië. Zijne dengden en bekwaamheid in het voeren van den krijg werden luid geprezen, en zij, die eenig bijzonder voordeel door zijne regering genoten, verkondigden, in profetische verrukking, de herstelling der gulden eeuw.’ 't Is uit - nog gist'ren waart ge een Koning;
Gij grijpt het zwaard, de wereld beeft!
Gij valt, waar is uw moedbetooning?
Gij zijt verworpen en gij leeft!
Zijt gij 't, die rijk bij rijk verdeeldet,
Die legers schiept, met legers speeldet,
En nu gij valt niet moedig sneeft?
Sinds Satan viel uit de Eng'lenrij,
Zonk niemand nog zoo diep als gij!
| |
[pagina 130]
| |
o, Waarom deedt ge een knielende aarde
Door geeselslagen 't juk ontvliên?
Uw oog, dat op uw grootheid staarde,
Werd blind, en leerde uw' vijand zien.
Uw hand, die onbepaald regeerde,
Schonk boei en dood wie haar vereerde,
Haar als aan God wou hulde biên.
Geen sterv'ling dacht nog vóór gij vielt,
Dat de eerzucht als de lafheid knielt!
Dank voor die les - ze is oorlogszonen
Van later tijd, zoo ooit hun 't staal
Op nieuw een' weg ten troon mogt toonen,
Meer waard, dan 's wijsgeers ijd'le taal!
Ze is heen, en nimmer zal zij keeren,
De tooverkracht, die 't zwaard deed eeren,
Een' God aanbidden van metaal,
Met koopren hoofd en kleiën voet,
Wiens zetel druipt van menschenbloed!
De lauw'ren, die gij mogt behalen -
De tweedragtskreet, het lied der hel -
En 't aardrijkschokkend zegepralen,
U levensadem, vreugd en spel -
Het zwaard, de schepter en 't vermogen,
Waarvoor wat ademt lag gebogen -
De saam, die vloog op uw bevel....
Dat alles heen! - Onzaalge Geest!
't Geheugen foltert wis u 't meest!
Vernield wie alles kon vernielen!
Geknield wie de aarde wetten gaf!
De held, voor wien de troonen vielen,
Verwonnen en in d' onspoed laf!
Is 't nog een Keizerlijk vertrouwen,
Dat u het leven doet behouên,
Of is het enkel vrees voor 't graf?
Neen, slaaf zijn of eens Konings dood -
Uw keus is wel onedel groot!
De GriekGa naar voetnoot(*), die d' eik vaneen wou splijten,
Zijn' meester in zijn offer vond,
| |
[pagina 131]
| |
En vruchtloos zich zocht los te rijten,
Wat dacht hij, toen de tronk hem bond?
Gij, in uw dol, vermetel wagen,
Waart even stout in later dagen,
Maar droever is uw avondstond;
Hij werd verscheurd door 's leeuwen klaauw,
Uw schedel wordt met schande graauw!
HijGa naar voetnoot(*), die 't Romeinsche bloed deed stroomen,
Wierp zwaard en staf vermetel neêr,
En keerde, zonder wraak te schromen,
In 't burgerlijke leven weêr;
Hij durfde 't volk verachtlijk heeten,
Dat zich gevlijd had in zijn keten -
En toch, geen vonnis trof hem meer.
Het negeslacht schreef op zijn graf:
Hij stond vrijwillig alles af!
De SpanjaardGa naar voetnoot(†), moê, van 't schepterdragen,
Verkoos een bidcel voor een' troon,
En greep, in d' avond zijner dagen,
Een' rozekrans voor wereldkroon;
Getrouw in 't monnikskralen tellen,
Scheen 's ketters dwaalbegrip te vellen,
Scheen eerbied voor gebeent' hem schoon!
Eens dwing'lands staf, eens dweepers end' -
Ach! had hij beide nooit gekend!
Maar gij, op 's bliksems schicht verwaten,
Die m' aan uw ving'ren heeft ontrukt,
Gij hebt te laat den troon verlaten,
Wiens glans uwe oogen had verrukt.
o Geest des kwaads, die alles tartte!
De boezem krimpt ineen van smarte,
Nu gij het hoofd geduldig bukt;
Het aaklig denkbeeld grieft te fel -
Gods wereld was uw voetschabel!
En de aarde liet haar kroost ontzielen
Voor wie zijn eigen bloed nu spaart,
En Vorsten gingen voor hem knielen;
Een troon was hun een' voetval waard!
| |
[pagina 132]
| |
o Vrijheid! wie zou u niet roemen,
Als zij, die door hun magt u doemen,
Door vrees zoo schriklijk zijn ontaard?
Och! liet geen dwing'land beter' naam,
Ten ramp der menschheid, aan de faam!
Vergeefs beschreef geschied'nisveder
Uw kwade daden niet met bloed:
De zon uws roems rijst nimmer weder;
Haar schrift behoudt zijn' rooden gloed!
Hadt ge u het staal door 't hart gedreven,
Ligt zag u 't nageslacht herleven
En lekte op nieuw des dwing'lands voet!
Maar nu - wie vliegt ter zonnebaan,
Om, u gelijk, in 't niet te gaan?
Wat in de groeve neêr moog dalen,
De dood waardeert naar schimp noch lof;
Hij werpt en weegt in de eigen schalen
Der helden asch, der slaven stof.
Toch moest, wie de aarde in boei kon klinken,
Bij 't vallen rijk en schitt'rend blinken,
Als 't zonlicht in der heemlen hof!
Wie had verachtings woest geschal
Verwacht bij des veroovraars val?
En zij, de lust, in beter dagen,
Van Oostenrijk, die droeve bloem,
Wil ze als uw gade 't leed verdragen,
Mint ze u, al vlugten kroon en roem?
Verzacht haar liefde, deelt haar trouwe
Uw wanhoop en uw late rouwe,
Schoon de aarde u menschenmoorder noem'?
Dan juich - gij hebt een' schat gespaard,
En diadeem en schepter waard!
Vlieg dan met vlugge hertenvoeten
Naar 't schaduwbeeld van uw gebied;
Laat daar uw' blik de zee begroeten -
Zij voelde uw' reuzenschepter niet!
Of schrijf in 't zand met de eigen ving'ren,
Die vroeger bliksems mogten sling'ren,
Dat vrijheids zon de kim ontschiet,
| |
[pagina 133]
| |
En dat Corinthes schoolvos nu
Zichzelv' herleven ziet in u!
o TimourGa naar voetnoot(*)! eens de schrik der grooten,
Wat denkbeeld foltert u het meest,
Nu ge in de kooi u ziet gesloten?
Is 't niet: ‘'k Ben 's werelds Heer geweest!’
Zoo niet als hem, wien Babel duchtte,
U met uw' staf de rede ontvlugtte,
Dan torscht de lijf niet lang den geest,
Die voortvloog met zoo stout een vaart,
Zoo lang vereerd, zoo luttel waard!
Of zoudt ge, als wie, in vroeger dagenGa naar voetnoot(†),
Des hemels vuur op de aarde bragt,
Den schok, de rots, den gier verdragen,
En wars zijn van verwijfde klagt?
Gestraft door God, vervloekt door de aarde,
Vertrapt gij wat uw hand aanvaardde,
Terwijl nu Satan om u lacht;
Hij zou, nog trotsch in 's afgronds pijn,
Als mensch een God gestorven zijn!
Naar het Engelsch van Lord byron.
e.j. potgieter. |
|