| |
De pest in Egypte.
Montesquieu en volney hebben beweerd, dat de pest in Beneden-Egypte niet van buiten wordt aangebragt, maar ontstaat uit de ontbinding van dierlijke zelfstandigheden, ten gevolge van de overstrooming des Nijls en van de groote hitte. De Heer pariset, een Fransch Geleerde, die aan het hoofd van een geneeskundig gezelschap derwaarts is gereisd, om op de plaats zelve waarnemingen aangaande die verschrikkelijke plaag te doen, is mede van dit gevoelen, en tracht door daadzaken te bewijzen, dat de pest in Egypte eerst sedert den tijd heerscht, toen het balsemen der lijken opgehouden heeft. Naar zijne gedachten was zoodanige behandeling van het stoffelijk overblijfsel der overledenen een godsdienstig gebruik en tevens een gezondheidsmaatregel. Hij beschouwt het jaarlijksch wederkeeren der pest als geheel plaatselijk, en afhangende van omstandigheden, die in zekere oorden de verrotting van dierlijke stoffen bevorderen. Het eenige middel dus, om de pest uit te roeijen, zoude zijn, dat men de tegenwoordige wijze van begraven in Egypte veranderde. De redenen, door den onderzoeker voor zijn gevoelen bijgebragt, komen hoofdzakelijk op het volgende neder.
In Egypte worden de lijken doorgaans slechts zeer weinig onder de aarde begraven. In de meeste dorpen maakt men de begraafplaatsen, gelijk met den grond, uit gebakken steen of andere kleine steenen, die met een weinig kalk of leem zaamgevoegd worden. Dezelve hebben de gedaante van lange bakovens, en de lijken worden daarin naast elkander bijkans naakt nedergelegd. In eenige dorpen graaft men echter diepe kuilen, niettegenstaande er gevaar is, dat ze verscheidene maanden in het jaar onder water kunnen staan. Ook zijn er streken, waar men boven de zoo even vermelde langwerpige begraafplaatsen op den grond eene tweede, en
| |
| |
boven deze eene derde, eene vierde en verder voortbouwt, zoodat het geheel eindelijk eene piramide vormt, die boven de naburige huizen zich verheft. Elk zoodanig grafgewelf heeft een' open' ingang, veelal naar het oosten. - Te Alexandrië en Cairo gaat men een weinig anders te werk.
Wat is nu het gevolg van deze handelwijze? De wind, de dauw, de regen, ja ook de droogte, beschadigen deze zwakke gebouwen en sloopen ze weldra. Hieruit nu stijgen schadelijke dampen op. Gansche zwermen insekten zoeken hier voediel, en brengen de onreinheid over op levensmiddelen, kleederen, hennep, vlas, boomwol. Door vergiftige beten deelen zij de smetstof ook onmiddellijk mede aan het aangezigt, de handen en alle ontbloote ligchaamsdeelen. Het is bewezen, dat kwaadaardige pestbnilen op zoodanige inenting volgden. In weerwil van de bedorvene lucht in zoodanige oorden, liggen vrouwen, liggen moeders uren lang op die half opene graven te bidden, en des nachts krabben hyena's, jakhalzen en honden zand en steenen weg, en verscheuren de lijken. Eindelijk bereikt de Nijl, bij zijne jaarlijksche overstroomingen, dikwerf de begraafplaatsen der dorpen, dringt door het slechte muurwerk, doet het instorten, en voert de lijken mede.
Getal en grootheid dier begraafplaatsen verschillen natuurlijk naar mate van de bevolking. In een kwartier van Cairo, dat uit driehonderd, door Kopten bewoonde, huizen bestaat, heeft elk huis, het eene meer, het andere minder, zijne grafgewelven. In het huis van de beroemde Koptische familie galli vond pariset er acht. In elk gewelf liggen tachtig tot negentig lijken. Om de twee of drie maanden opent men nu het eene, dan het andere, ten einde er op nieuw dooden bij te zetten. Deze grafgewelven zijn op eene opene plaats onder den blooten hemel. Boven twee derzelven, waarin misschien dertig ligchamen lagen, woonde echter een huisgezin, en was slechts door een' houten vloer daarvan afgescheiden. Onder den trap van vijf of zes treden, die naar deze woning leidt, had men elf lijken van kinders geplaatst.
Hoe schadelijk nu ook de gevolgen daarvan in het algemeen zijn mogen, zoo is toch de uitwerking niet overal even gevaarlijk. In Opper-Egypte, b.v., en bijzonder in Nubië boven de Watervallen, is het (hoe slecht het ook met de begraafplaatsen gesteld zijn moge, hoe ongeregeld de inwoners leven, en hoezeer van regeringswege geene gezondheids- | |
| |
maatregelen genomen worden) naauwelijks mogelijk, dat de pest van zelve ontstaat, of althans, zoo dit nog in een enkel geval mogt plaats hebben, dat dezelve door aansteking zich verspreide. Alle die nadeelen worden rijkelijk opgewogen door de voortreffelijkheid van den grond, door den spoedigen afloop des waters, door de dun gezaaide bevolking, en door de sterke luchtstroomen, welke, nu eens in deze, dan in die rigting, door het groote Nijl-dal reinigend waaijen. Maar in de Delta, te Cairo is het geheel anders. Geen jaar, geen jaargetijde, geene maand, ja geene week en zelfs geen dag bijna gaat voorbij, dat de pest niet in enkele gevallen, en wel in alle graden en in allerlei gedaanten, zich vertoont. Iemand, dien men kent, geniet eene bloeijende gezondheid, en weinige uren nadat men hem nog gezien heeft, midden in den nacht, krijgt hij hoofdpijn, brakingen, zwarte vlekken op de huid, begint te ijlen, en sterst. Bij een' anderen ontstaat plotseling hoest; hij geeft bloed op; pestbuilen breken uit - na verloop van drie dagen is hij een lijk. Wat men ook moge zeggen, men moet wel gelooven, wat in Egypte reeds tot een spreekwoord is geworden, namelijk: Te Cairo wordt ieder, zelfs in het gunstigste jaargetijde, hetzij man, vrouw of kind, inboorling of vreemdeling, van welken landaard, hoedanig zijne buidkleur, zijn gestel of zijn bedrijf ook wezen mogen, eenmaal, vroeg of laat, door de pest aangetast, ofschoon soms in geringere mate. Niets kan daarvoor beveiligen. Een te
Cairo gevestigde Frank ontgaat dezelve bijkans nooit.
De Regering draagt kennis van deze pestziekten, welke niet van buiten aangebragt worden, maar in het land zelve ontstaan; maar zij zwijgt, en schijnt er geen acht op te slaan. Dat men het wel weet, blijkt uit het antwoord, door eenen staatsdienaar des Onderkonings aan pariset in Opper Egypte gegeven: Zoekt gij de pest? Die kunt ge in Cairo vinden; daar is ze altijd. Wat die staatsdienaar van Cairo zeide, geldt van geheel de Delta, en bijzonder van derzelver lagere deelen. Wij moeten dus met de geneeskundigen, die de krijgsonderneming van buonaparte in Egypte vergezelden, desgenettes, larrey enz., erkennen, dat de pest in Egypte inheemsch is, als van zelve ontstaat, en uit dezelfde bijzondere oorzaken zich ontwikkelen zoude, al ware ook de overige wereld niet aanwezig. Deze kwaal, ofschoon aan het land eigen, en gewoonlijk hevig in het uitbreken, wordt
| |
| |
echter gewijzigd door blijvende en toevallige omstandigheden, door jaargetijde, plaatselijke gesteldheid, als ook door maatregelen der Regering.
Eene der voornaamste oorzaken is de overstrooming des Nijls. Men heeft de pest op twee zeer verschillende waterstanden, op eenen zoogenaamden grooten en kleinen Nijl, zien volgen. Na een' kleinen Nijl valt de oogst slecht uit; het gestel der inboorlingen lijdt daardoor, en zij worden meer vatbaar voor de ziekte. Dit gebeurde in het jaar 1718. Verbitterd door de onmenschelijke behandeling van de grooten des lands, smeekte het volk in de minarets om de pest; en de wensch werd maar al te wel vervuld. Die ziekte doodde toen plotselijk, en rukte in vijftig dagen tweemaal honderdduizend menschen weg. Het jaar daarna was dezelve in geheei Syrië, en het volgende te Marseille. - Daarentegen komt de pest ook vrij regelmatig na een' grooten Nijl, omdat de vloed dan de begraafplaatsen bedekt, deze ophoopingen van dierlijke zelfstandigheden omwoelt, en bij het zakken des waters bloot laat liggen. Zoo ging het in de jaren 1800 en 1818. Onder alle de medewerkende oorzaken moet voornamelijk de invloed des regens in aanmerking komen, die gedurende het vierendeel jaars, dat er slecht weder heerscht, namelijk in November, December en Januarij, in Beneden-Egyte en ook in de hoofdstad valt. Men begrijpt ligt, dat dit vochtige weder nadeelig is voor de gezondheid; en men kan vooraf wel berekenen, dat, indien de pest ten gevolge van dezen winterregen zich ontwikkelt, de eerste kranken in Februarij, iets vroeger of later, moeten voorkomen. En dit is ook werkelijk het geval. Nu neemt de pest schielijk toe, en bereikt hare hoogte in Maart en April, houdt stand of vermindert iets in Mei, neemt af en verdwijnt met het einde van Junij. Daaruit mag men tweederlei besluit afleiden; vooreerst namelijk, dat deze zoo regelmatige gang het denkbeeld van invoering van buiten, waarbij geene regelmatigheid plaats heeft, geheel
wederspreekt, en voorts, dat de kamsin niet, gelijk vele artsen gelooven, tot het ontstaan der pest bijdraagt, daar deze wind alleen tusschen de lente-nachtevening en den zomer-zonnestand waait.
Om klaar te bewijzen, hoe sterk de invloed van plaatselijke omstandigheden werkt, en dat de pest in Egypte werkelijk van zelve ontstaat, brengt pariset de volgende daadzaak bij, welke hem door ooggetuigen is verhaald ge- | |
| |
worden, en zijn gevoelen allezins bevestigt. In den winter van 1823-24 liet de Pacha te Keliub, eene kleine stad, twee uren van Cairo, eene boomwolfabrijk oprigten. De fondamenten van het gebouw liepen door oude en nieuwe graven. Op zekeren dag, omtrent den middag, klaagt een steenhouwer over hoofdpijn - men brengt hem naar huis, en ten vier ure is hij dood. Men onderzocht hem niet; maar acht personen, waaruit zijn gezin bestond, stierven nog dien zelfden avond met pestbuilen. Weldra was de gansche stad besmet. Van de vijfduizend inwoners werden er tweeduizend door den dood weggerukt. De pest sloeg over naar Oud-Cairo, naar Gisels, naar Bular, en eindelijk naar Cairo, alwaar 60,000 personen aan dezelve stierven. In dit jaar had men eene groote overstrooming en zwaren regen gehad. Hierbij is nog op te merken, dat te dien tijde nergens in den omtrek de pest heerschte, en dat zeker te Keliub niets van buiten, noch van Cairo, noch van Alexandrië, en veel minder nog van Konstantinopel, ingevoerd was geworden.
De pest is sedert haren oorsprong niet van aard veranderd, maar nog heden ten dage, wat zij was ten tijde van procopius en justinianus. Van waar ook zoude verandering komen? Dezelfde oorzaken blijven voortduren. Deze oorzaken, door blinden ijver ontstaan, werden door geestdrijverij en onwetendheid voortgeplant - eeuwen lang niet erkend, en door een slecht Bestuur zelfs bevorderd. Wie zoude het gelooven? Eer mehemet-ali het land regeerde, was elke zware pest eene goudmijn voor de inhalige Pacha's. Stierf de eigenaar van een dorp, zoo verviel het dorp aan den Pacha, die hetzelve dan weder tegen eene goede som gelds aan een' anderen kooper afstond. Daar zijn dorpen, die op deze wijze vier-, ja vijfmaal in ééne week verkocht werden; en er waren pestziekten, welke aan de Pacha's in weinige maanden millioenen opgebragt hebben. Kon men van hen verwachten, dat zij eene, voor hunne beurs zoo voordeelige, landplaag zouden uitroeijen?
Overziet men nu alle, door pariset opgegevene, oorzaken der pest, zoo zal men moeten bekennen, dat dezelve in Egypte, en ook algemeen in de wereld, ligt uit te roeijen ware, indien Egypte tot zijne oude gebruiken terugkeerde, of, hetgeen op hetzelsde nederkomt, indien met de lijken wierd gehandeld, gelijk het burgerlijk bestuur in Europa zou voorschrijven. Men moest, namelijk, weder balsemen, of in
| |
| |
het binnenste des lands algemeene, welingerigte begraafplaatsen aanleggen. Voor oorden, die aan de woestijn grenzen, zou het in de woestijn zelve kunnen geschieden; maar in beide gevallen behoorden de lijken met lagen soda, die de Nijl jaarlijks in groote hoeveelheid oplevert, bedekt te worden.
Het zoude voor Egypte, en gedeeltelijk ook voor Europa, eene onschatbare weldaad zijn, indien men de pest geheel kon uitroeijen, en dit land weder aan de beschaving teruggeven. Doch hiertoe zijn goede verordeningen noodig. Daar zal misschien nog veel moeten gebeuren, eer het mogelijk wordt, Egypte van dien geesel te verlossen. |
|